ECLI:NL:RBAMS:2024:6905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13-224446-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Vietnam in 1973, is gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van strafbare feiten volgens Frans recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 24 oktober 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft het genoegzaamheidsverweer van de raadsvrouw verworpen, omdat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft ook de garantie van de Franse autoriteiten beoordeeld met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in de gevangenis in Avignon Le Pontet, waar de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de detentieomstandigheden voldoen aan de eisen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-224446-24
Datum uitspraak: 7 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 juli 2024 door
the (Deputy) Public Prosecutor, Judicial Court in Carpentras,Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Vietnamese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
arrest warrant issued by Ms Clémence BESNIER, Judge attached to the First President of the Court of Appeals of Nîmes, based at Judicial Court of Carpentras, parquet no. 22139000007 / Investigation file no. JICABJI 122000009/ IDJ no 2201319451J.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat – kortgezegd – niet is gebleken welke mate van betrokkenheid de opgeëiste persoon heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is, nu de datum, plaats, feitomschrijving en de mate van betrokkenheid, namelijk die van (mede)dader, zijn vermeld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon en de beschrijving van het feit. – In het A-formulier, behorende bij het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon als (mede)dader wordt aangemerkt. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Frankrijk wordt verdacht, zal later in Frankrijk moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
Voor zover door de raadsvrouw is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat die eis door artikel 2 OLW niet wordt gesteld. Het is ook vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Substitut du procureur de la Républiquebij
Tribunal judiciaire de Carpentras,heeft op 14 oktober 2024 de volgende garantie gegeven:
“In the event of a sentence of imprisonment at the end of the investigation, the CARPENTRAS public prosecutor's office, after validation of this position by the competent hierarchy of NIMES public prosecutor's office, will not oppose the execution of his sentence by [opgeëiste persoon] in the NETHERLANDS in accordance with current French and European legislation and in particular the Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and surrender procedures between Member States (2002/584/JHA), on condition that [opgeëiste persoon] is of Dutch nationality, information which we did not have until now.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: Franse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) [4] .
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 9 oktober 2024 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy of Lille-Loos-Sequedin wordt geplaatst, maar in de gevangenis in Avignon Le Pontet.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 11 OLW moet worden geweigerd, omdat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Subsidiair moet de behandeling van de zaak worden aangehouden om een garantie te verkrijgen die het individuele gevaar op schending van fundamentele mensenrechten wegneemt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Voor de detentie-instelling
Avignon Le Pontetis geen algemeen gevaar aangenomen dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest. De opgeëiste persoon zal 3 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking hebben, waarbij de overbezetting wordt gecompenseerd met voldoende aanbod buiten de cel. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat nadere vragen kunnen worden gesteld aan de Franse autoriteiten.
Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
Voor de beoordeling van de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in de gevangenis van
Avignon Le Pontetsluit de rechtbank aan bij een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019 [5] . Uit dit arrest volgt onder meer dat wanneer een gedetineerde over minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte beschikt in een meerpersoonscel, dit een sterk vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengt [6] . Dit sterke vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod kan blijkens het arrest normaliter enkel worden weerlegd indien [7] :
-
de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de minimaal vereiste 3 m2;
- hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden;
- in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden.
Uit het voornoemde arrest volgt daarnaast dat wanneer een gedetineerde beschikt over een persoonlijke ruimte van 3 à 4 m2 in een meerpersoonscel, geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod indien het gebrek aan ruimte gepaard gaat met andere slechte materiële detentie-omstandigheden, in het bijzonder het ontbreken van toegang tot een binnenplaats of tot frisse lucht en daglicht, slechte ventilatie, te lage of te hoge binnentemperaturen, gebrek aan privacy op het toilet of slechte sanitaire en hygiënische omstandigheden [8] .
Wanneer een gedetineerde beschikt over meer dan 4 m2 aan persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel en dit aspect van zijn materiële detentieomstandigheden dus geen problemen oplevert, blijven de andere aspecten van deze omstandigheden relevant voor de beoordeling of de detentieomstandigheden van de betreffende gedetineerde adequaat zijn in het licht van artikel 4 Handvest [9] .
Bij de berekening van de beschikbare persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel mag de ruimte die wordt ingenomen door sanitaire voorzieningen niet worden meegerekend [10] .
Toepassing op de onderhavige zaak
Op 9 oktober 2024 hebben de Franse autoriteiten laten weten dat de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd in
Avignon Le Pontet. Gelet op het arrest ML [11] hoeft de rechtbank alleen voor deze detentie-instelling de detentieomstandigheden te onderzoeken. Voor deze detentie-instelling heeft de rechtbank geen algemeen gevaar aangenomen. Mede vanwege het voor verschillende detentie-instellingen in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling – heeft de rechtbank ambtshalve onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de gevangenis in
Avignon Le Pontet.
De rechtbank stelt op grond van de aanvullende informatie van 16 oktober 2024 van de Franse autoriteiten vast dat elke voorlopig gedetineerde in de detentie-instelling in
Avignon Le Pontetde beschikking heeft over meer dan 3 m2 aan persoonlijke leefruimte, wanneer rekening wordt gehouden met de ruimte die de sanitaire voorzieningen innemen.
Uit voornoemde aanvullende informatie blijkt echter wel dat in de gevangenis in
Avignon Le Pontetsprake is van een bezettingsgraad van 163,8% waarbij 38 personen op de grond slapen, terwijl uit de gegevens van de
Observatoire International des Prisonseen bezettingsgraad van 153,5% volgt. [12] Daartegenover staat dat de rechtbank op grond van voornoemde aanvullende informatie verder vast stelt dat voorlopig gehechten tot acht uur per dag buiten hun cel kunnen doorbrengen, afhankelijk van de activiteiten – zoals werk, sociale en culturele activiteiten, opleiding, sport, religieuze dienstenen bezoekruimtes – waaraan zij wensen deel te nemen. De rechtbank stelt verder vast dat zij niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat sprake is van andere slechte materiële detentieomstandigheden.
Concluderend is er geen sprake van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor voorlopig gedetineerden die terecht komen in de detentie-instelling van
Avignon Le Pontet. Artikel 11 OLW staat niet aan overlevering in de weg en de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the (Deputy) Public Prosecutor, , Judicial Court in Carpentras,Frankrijk voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 72.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 75.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 76.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 77.
11.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
12.Centre pénitentiaire d’Avignon – Le Pontet – Observatoire International des Prisons (oip.org))