ECLI:NL:RBAMS:2024:6701

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
13-255150-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen in België

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 8 augustus 2024 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 10 en 16 oktober 2024, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de weigeringsgronden in de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de stukken met betrekking tot de feiten onder titel 1 van het EAB als genoegzaam beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de stukken onvoldoende waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geïnformeerd over zijn rechten en de detentieomstandigheden in België zijn gegarandeerd. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB, en heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de OLW in acht genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-255150-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 augustus 2024 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 10 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. A.M.S. Jumelet, advocaat in Rotterdam, is wel verschenen.
Ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon niet is aangevoerd vanwege een aanhouding voor een ander feit, waarvoor hij op dat moment vervoerd werd naar een politiebureau. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon gaf aan niet gemachtigd te zijn om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren. De behandeling van de zaak is aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn recht ter zitting gehoord te worden.
Zitting 16 oktober 2024
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling – voortgezet op 16 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door bovengenoemde raadsvrouw.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste en derde lid van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Het toepasselijke recht

Per 1 oktober 2024 is de Overleveringswet gewijzigd. De wetswijzigingen hebben onmiddellijke werking.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een drietal vonnissen:
  • titel 1:vonnis correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen van 25 april 2022, vonnisnummer: 2022/584, dossiernummer: ME.60.L8.10941/2021;
  • titel 2:vonnis correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen van 23 oktober 2023, vonnisnummer: 2023/1340, dossiernummer: ME.43.L8.13899/2021, herroeping van het probatie-uitstel verleend bij vonnis correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen, van 25 oktober 2021, vonnisnummer: 2021/1369; en
  • titel 3:vonnis correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen van 23 oktober 2023, vonnisnummer: 2023/1339, dossiernummer: ME.11.L8.14325/2021, herroeping van het probatie-uitstel verleend bij vonnis correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen, van 18 oktober 2021, vonnisnummer: 2021/1289.
Het EAB vermeldt ten aanzien van titel 2 en titel 3 dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de volgende vrijheidsstraffen:
  • titel 1: gevangenisstraf van één jaar, waarvan volgens het EAB nog 365 dagen resteren;
  • titel 2: gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan volgens het EAB nog 360 dagen resteren; en
  • titel 3: gevangenisstraf van 37 maanden, waarvan volgens het EAB nog 1007 dagen resteren.
Deze straffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat en zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen. De vonnissen betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit de aanvullende informatie van de Eerste substituut procureur des Konings van 9 september 2024 volgt dat de vonnissen van titels 2 en 3 aanvankelijk werden uitgesproken met probatie-uitstel, waarbij bepaalde voorwaarden dienden te worden nageleefd die de rechtbank in het vonnis had bepaald. Deze voorwaarden werden door de opgeëiste persoon echter niet nageleefd, zodat de rechtbank het verleende probatie-uitstel om die reden heeft herroepen. Aangezien ten aanzien van titels 2 en 3 is vastgesteld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de procedure die tot de beslissingen heeft geleid is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing op die titels. De hierna volgende toets heeft dan ook alleen betrekking op titel 1.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal word1 toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich ten aanzien van titel 1 niet voordoet. De opgeëiste persoon heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij geen beroep wenst te doen op artikel 6, eerste lid OLW, omdat hij in geval van veroordeling een gevangenisstraf in België wil uitzitten.
4.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden voor titel 1 nu de stukken ongenoegzaam zijn. De vermeende mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon en de hoeveelheden drugs zijn onvoldoende omschreven.
De rechtbank heeft in een uitspraak van 21 oktober 2020 [4] de overlevering gedeeltelijk geweigerd vanwege de ongenoegzaamheid van de stukken. In die zaak ontbrak de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon in de feitsomschrijving.
De feiten onder titel 1 betreffen volgens de kwalificatie in het EAB zowel de verkoop als aankoop van cannabis, waardoor onduidelijk blijft of de opgeëiste persoon wordt gezien als de koper of verkoper bij de genoemde drugstransactie. Ook is onduidelijk om welke drugs het zou gaan en welke hoeveelheden het betreft. De benoeming van de vondst van ‘ketamine, 84 gram cannabis, een zakje xtc pillen, gripzakjes en een precisieweegschaaltje […] evenals twee bussen lachgas’ is onvoldoende gedetailleerd omschreven.
De rechtbank heeft in meerdere uitspraken ten aanzien van verdovende middelen steeds kunnen vaststellen om welke hoeveelheden drugs het ging, en hecht daar kennelijk waarde aan. [5] Hier ontbreekt die informatie, terwijl het hier gaat om een executie-EAB, waarbij de verwachting bestaat dat de feiten voldoende duidelijk zijn en dat de beschrijving van de feiten het specialiteitsbeginsel waarborgt.
Standpunt van de officier van justitie
Het deel van het EAB dat ziet op titel 1 is genoegzaam. De pleegdatum, pleegplaats en mate van betrokkenheid zijn nadrukkelijk genoemd. De opgeëiste persoon zou hebben deelgenomen aan een drugstransactie, en of hij de koper of verkoper was is niet relevant voor de beoordeling van de genoegzaamheid. Ook de omschrijving van de in zijn woning gevonden verdovende middelen is duidelijk. Er staan inderdaad geen hoeveelheden vermeld behalve met betrekking tot de cannabis, maar dit is niet nodig voor de genoegzaamheidsbeoordeling. Het is voldoende duidelijk op welke feiten vonnis 1 ziet, namelijk: de verdovende middelen die in de woning zijn aangetroffen en de drugstransactie met de in het EAB genoemde persoon. Deze omschrijving is ook voldoende om naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het deel van het EAB dat ziet op titel 1 gegevens bevat op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder voldoet het verzoek aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo bevat het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten onder titel 1 zijn gepleegd, met vermelding van de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving waarborgt ook de naleving van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stukken met betrekking tot titel 1 genoegzaam zijn.
Bovendien betreft het een overleveringsverzoek tot executie van een opgelegde straf, waarbij ten aanzien van titel 1 een verzetgarantie is afgegeven, zoals hierboven weergegeven onder punt 4.1. De feiten (waaronder de rol van de opgeëiste persoon) zullen, indien de opgeëiste persoon gebruik maakt van de verzetgarantie, opnieuw beoordeeld worden. Dit is dus een kwestie die in België aan de orde zal kunnen komen.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit onder titel 1 aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten van titel 2 en 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit onder titel 2 levert naar Nederlands recht op:
het medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd
Het feit onder titel 3 levert naar Nederlands recht op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem/haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. Dit betreft een zogenaamde facultatieve weigeringsgrond.
Namens de opgeëiste persoon is ter zitting geen uitdrukkelijk beroep op deze weigeringsgrond gedaan. Verdachte heeft ter zitting – in antwoord op de vraag of hij een beroep doet op de terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6 OLW - wel verklaard dat hij in geval van veroordeling tot een gevangenisstraf in verband met het feit onder titel 1, deze gevangenisstraf in België wil uitzitten. Hij heeft eerder in België gewoond en heeft verklaard dat zijn broer in België woont, met wie hij veel contact heeft.
Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte evenmin een beroep doet op de weigeringsgrond van artikel 6a OLW en zal de rechtbank afzien van weigering op deze grond. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de opgeëiste persoon ook een verzoek tot overname van de straf kan doen op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [6]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2024 van de Directeur generaal ad interim bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, in Brussel de volgende detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van het Openbaar Ministerie Amsterdam (dd. 06 september 2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan[opgeëiste persoon](° [geboortedag] 2001) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 08 augustus 2024) met oog op de uitvoering van het vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen (dd. 25-04-2022; ref. 2022/584), en het vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen , afdeling Mechelen (dd. 23-10-2023, ref. 2023/1340) en het vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen (dd. 23-10-2023, ref. 2023/1339) verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

7.Artikel 36 OLW; feitelijke overlevering

De verdediging heeft de rechtbank – voor het geval overlevering wordt toegestaan – verzocht de feitelijke overlevering ten aanzien van titel 2 en 3 – en subsidiair voor titel 1 – aan te houden aangezien de opgeëiste persoon momenteel in Nederland wordt vervolgd voor meerdere feiten. De opgeëiste persoon wenst gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht bij toekomstige zittingen, en zou graag inhoudelijke verklaringen afleggen bij de politie. Deze wensen dienen zwaarder te wegen dan het Belgische belang tot executieoverlevering.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de feitelijke overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Hoewel de feitelijke overlevering sinds 1 oktober 2024 een kwestie is waarover de rechtbank oordeelt, is het niet een beoordeling die in dit stadium van de overleveringsprocedure voorligt. Een dergelijk verzoek kan schriftelijk worden ingediend, ofwel na de zitting maar voorafgaand aan de uitspraak (in dat geval in voorwaardelijke vorm, namelijk voor het geval de rechtbank de overlevering toestaat) ofwel na de uitspraak. De behandeling van een dergelijk (al dan niet voorwaardelijk) verzoek zal, na de uitspraak van de rechtbank, plaatsvinden door de raadkamer.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, en er ten aanzien van titel 1 een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 300 en 317 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.