In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Warschau. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. De verdediging heeft aangevoerd dat de omschrijving van de feiten in het EAB ongenoegzaam is en dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak en de noodzaak om de overlevering toe te staan, gezien het ontbreken van concrete aanwijzingen voor een individueel gevaar.
De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De beslissing is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de noodzaak om samen te werken met de Poolse autoriteiten in strafzaken.