ECLI:NL:RBAMS:2022:3095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/751126-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Warschau. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. De verdediging heeft aangevoerd dat de omschrijving van de feiten in het EAB ongenoegzaam is en dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak en de noodzaak om de overlevering toe te staan, gezien het ontbreken van concrete aanwijzingen voor een individueel gevaar.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De beslissing is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de noodzaak om samen te werken met de Poolse autoriteiten in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751126-21
RK-nummer: RK 21/3590
Datum uitspraak: 31 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 mei 2020 door
de Regionale Rechtbank in Warschau, Wydział III Karny, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
opgegeven woonadres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. B.J. Polman, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 7 september 2021 is het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie naar aanleiding van de prejudiciële vragen die door deze rechtbank zijn gesteld in andere Poolse zaken. Op grond van artikel 22, vierde lid, OLW is de beslistermijn met 60 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De rechtbank heeft in raadkamer op respectievelijk 17 november 2021, 12 januari 2022 en 18 maart 2022 de beslistermijn telkens met 60 dagen verlengd.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 17 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.A. Alsemgeest, namens haar kantoorgenoot mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, vierde lid, OLW heeft de rechtbank de beslistermijn met 60 dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging van de geschorste overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een beschikking van de districtsrechtbank in Warschau van 5 februari 2020 waarin een preventieve maatregel is opgelegd in de vorm van een voorlopige hechtenis voor een periode van 3 maanden na aanhouding (kenmerk: IV II Kp 3213/19, parketnummer: PK V WZ Ds.67.2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten ongenoegzaam is. Uit de omschrijving blijkt namelijk niet waaruit de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten zou bestaan. Ook zijn de pleegdata niet vermeld en zijn de pleegplaatsen onvoldoende specifiek omschreven. Tot slot heeft de raadsvrouw erop gewezen dat gesproken wordt van vijf feiten, terwijl er maar vier feiten omschreven zijn. Daarmee komt het specialiteitsbeginsel in het gedrang. De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren, subsidiair heeft zij verzocht het onderzoek aan te houden om nadere informatie op te vragen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de deze zaak geldt het volgende.
In het EAB onder e) worden een viertal feiten omschreven, die allen zien op deelname aan (internationale) drugshandel. Daarbij wordt ten aanzien van de eerste drie feiten telkens vermeld om welke (hoeveelheid) drugs het gaat en wordt ten aanzien van alle vier de feiten vermeld welke personen daarbij betrokken waren, alsook de pleegperiode en de pleegplaats(en). Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving genoegzaam is. De exacte pleegdata worden weliswaar niet genoemd, maar dat is ook niet vereist. Dat geldt ook ten aanzien van de pleegplaatsen. De toevoeging “en elders in het land” en “en andere plaatsen”, zoals te lezen in de omschrijving onder e), maakt de omschrijving op zichzelf niet ongenoegzaam. Het gaat erom dat het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Dat is het geval. Dat er wordt gesproken over vijf feiten, lijkt een kennelijke verschrijving. Er worden namelijk slechts vier feiten omschreven en vier wettelijke kwalificaties genoemd. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om nadere vragen te stellen. Zij verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op de feiten naar Poolse recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek in Polen is aangevangen, het bewijsmateriaal zich in Polen bevindt en de verdovende middelen voor de Poolse markt waren bestemd, waardoor de rechtsorde daar is geschaad.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om deze weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11: het recht op een eerlijk proces

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een eerlijk proces zal worden geschonden. Zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Het EAB is uitgevaardigd door [naam rechter], een rechter die blijkens de website ‘Rule of Law’ vooringenomen en partijdig is. Dit blijkt ook uit een door haar overgelegd artikel. In dit artikel is te lezen dat [naam rechter] de Nederlandse autoriteiten ervan beschuldigt overleveringen te frustreren, met name als het aankomt op drugscriminaliteit. Hieruit blijkt de minachting van [naam rechter] ten aanzien van de Nederlandse autoriteiten en zijn vooringenomenheid ten aanzien van drugscriminaliteit. Dit blijkt ook uit dit EAB. Het gaat hier namelijk om oude feiten, terwijl het EAB zeer recent is uitgevaardigd, kort na de aanstelling van [naam rechter] bij de rechtbank van Warschau. De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren, subsidiair om de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten te vragen om een garantie dat [naam rechter] niet bij de inhoudelijke behandeling van de zaak van de opgeëiste persoon betrokken wordt.
De raadsvrouw heeft daarnaast gewezen op het feit dat de namen van de rechters die de zaak van de opgeëiste persoon gaan behandelen niet bekend zijn, waardoor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deze rechters niet kan worden getoetst. Zij heeft verzocht om – in afwijking van eerdere rechtspraak van deze rechtbank – aan de Poolse autoriteiten te vragen wat de namen zijn van de rechters die de zaak van de opgeëiste persoon inhoudelijk gaan behandelen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld [1] . Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd onderstreept nog eens hoe zorgelijk de situatie is, maar daaruit blijkt niet dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Dat betekent dat ook niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Regionale Rechtbank in Warschau, Wydział III Karny, Polen.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.J.R.M. Vermolen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1793), r.o. 5.1.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1793), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (