ECLI:NL:RBAMS:2018:367

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
13-752004-17 RK 17-7132
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen deels toegestaan, deels geweigerd; beoordeling van de eisen van de Overleveringswet en de toepassing van het ne bis in idem beginsel

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 26 maart 2013 door de Sąd Okręgowy in Szczecin was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in twee zittingen, op 28 december 2017 en 23 januari 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij zij zich richtte op de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor bepaalde feiten kon worden toegestaan, terwijl voor andere feiten de overlevering werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren voor de feiten die onder de vonnissen V K 160/04 en V K 201/09 vielen. Voor het vonnis VI K 50/04 werd de overlevering echter geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die tot dat vonnis had geleid, en er geen informatie was over zijn aanwezigheid bij de onderliggende strafzaken.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon reeds was veroordeeld, kon worden toegestaan, terwijl de overlevering voor het andere feit werd geweigerd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752004-17
RK nummer: 17/7132
Datum uitspraak: 25 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 oktober 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 maart 2013 door the Sąd Okręgowy (Regional Court) in Szczecin, Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [P.I.] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 december 2017De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 december 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de beslissing in de zaak [A.] (13/751490-17), nadat de rechtbank zich in die zaak zal hebben gebogen over de gevolgen van het arrest C-571/17 PPD van 22 december 2017.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij, gelet op haar beslissing tot schorsing van het onderzoek, die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 23 januari 2018
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen, in andere samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 23 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
een vonnis (‘final judgment’), gewezen door the District Court in Szczecin van 29 juni 2004, gevolgd door een ‘final decision’ van ditzelfde gerecht van 20 augustus 2007, waarbij aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf voor de duur van
één jaaris opgelegd (zaaksnummer V K 160/04);
een ‘enforceable decision on provisional custody’ (een bevel tot voorlopige hechtenis) uitgevaardigd door the Szczecin Right Bank and West District Court in Szczecin van
15 april 2009 (zaaksnummer V K 201/09) en
een vonnis (‘final judgment’), gewezen door the District Court in Szczecin van
19 januari 2007, een ‘aggregate penalty’, resulterend in een samengevoegde gevangenisstraf voor de duur van
één jaar en vier maanden(eerder waren straffen opgelegd voor de duur van één jaar en tien maanden (c1) en zes maanden (c2), (zaaksnummer VI K 50/04).
De overlevering wordt, onder meer, verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van beide vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die als volgt zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, onder a), c1) en c2):
a.
a)the requested person, on 17th July 2002 in Szczecin at [adres] , against provisions of the act, possessed narcotic drugs in the form of dried Cannabis sativa weighing 1.270g in four zip-lock plastic bags.
c 1)
The requested person, on 09-08-2003 in Krów, [persoon 5] , in [naam club] owned by [persoon 1] , acting jointly and in arrangement with [persoon 2] and other unidentified men with the purpose of gaining a financial profit, threatening [persoon 1] with taking his life, putting an unidentified gun to his head, hitting the abovementioned person with a hand on the forehead, pulling out the beer tap from the bar, and breaking two glass cabinets in the club, attempted to induce [persoon 1] to disposition of his property in the form of money in an unidentified amount as so-called protection money, but the requested person did not attain his goal because the Police arrested him.
c 2)
The requested person, on 09-08-2003 in Kurów, [persoon 5] , acting jointly and in arrangement with [persoon 2] , [persoon 3] , and unidentified men, destroyed or damaged the equipment in [naam club] in the form of furniture, music equipment, washbasins, goods, glasses, and cabinets worth in total at least PLN42930 to the detriment of [persoon 1] .
V K 201/09:Zoals hiervoor aangegeven wordt in het EAB ook melding gemaakt van een ‘enforceable decision on provisional custody’.
De overlevering wordt derhalve ook verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB.:
b) The requested person, on 9th August 2003 in Kurów, [persoon 5] , acting jointly and in arrangement with [persoon 4] , [persoon 2] , and an unidentified perpetrator, by breaking a hole in the roof of “ [naam club] building, got inside From where he stole an electric welder, two telexes, a music mixer, a stereo amplifier, a CD player, all worth in total PLN 3500, and attempted to steal a BOSMAN beer cooler with a tap, a drill-driver, an extension cable, and four cd’s all worth in total PLN 2000.
Genoegzaamheid
VerweerDe raadsman heeft betoogd dat het eerste feit (onder a) onvoldoende duidelijk is omschreven. Het EAB is op dit punt ongenoegzaam. De beschrijving voldoet niet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, onder e OLW. Voor dit feit zou de overlevering geweigerd moeten worden.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat onduidelijk is om welke hoeveelheid cannabis het precies gaat: 1.270 gram of 1270 gram. Dat het om deze laatste hoeveelheid zou gaan wordt bestreden.
Oordeel rechtbankDe rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten.
Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Zowel in de feitsomschrijving onder a) in het EAB, als in de omschrijving van het feit op Form A is sprake van 1.270 gram cannabis. Hierover kan geen twijfel zijn. Feit 1 heeft betrekking op 1.270 gram cannabis en niet op de hoeveelheid van 1270 gram.
Daar komt bij dat de opgeëiste persoon reeds is veroordeeld voor dit drugsdelict en dat daarbij bewezen is verklaard om welke hoeveelheid cannabis het gaat. Er is dan ook geen aanleiding om het Poolse vonnis dat op deze veroordeling betrekking heeft, op te vragen, zoals door de raadsman verzocht.
Het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, onder e OLW en de specialiteit is voldoende gewaarborgd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW- V K 160/04
Om te beoordelen of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW aan de orde is, stelt de rechtbank ten eerste het volgende vast.
Het EAB vermeldt onder D het volgende:
Met betrekking tot vonnis V K 160/04 (a):
yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.
Dit is niet door de opgeëiste persoon bestreden.
De raadsman heeft onder verwijzing naar rechtsoverweging 84 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 22 december 2017 (C-571/17 PPU (‘ [A.] ’) betoogd dat de overlevering voor dit vonnis vermeld onder a) geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de zitting van 20 augustus 2007 waarbij de executie is bevolen van het vonnis van 29 juni 2004 en zich niet heeft kunnen verweren tegen de omzetting. Anders dan in het arrest van het Hof is niet bekend welke (bijzondere) voorwaarde door de opgeëiste persoon zou zijn overtreden, waarna de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf is gelast. Dat maakt het arrest niet toepasbaar, aldus de raadsman. Dat betekent dat de zitting waarop de tenuitvoerlegging is gelast moet worden gelegd langs de lat van artikel 12 OLW en dit dient te leiden tot weigering van de overlevering voor dit vonnis.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer faalt.
De door de raadsman aangehaalde rechtsoverweging vormt naar het oordeel van de rechtbank geen dragende overweging in het licht van de gestelde prejudiciële vragen. In r.o. 84 wordt (slechts) melding gemaakt van de bijzondere voorwaarde die in de aldaar voorliggende zaak (
‘in casu’) door [A.] is overtreden en wordt aandacht besteed aan zijn specifieke (nationale) procedure. Dit doet niet af aan de verklaring voor recht die het Hof heeft geformuleerd:
In een geval waarin de betrokkene in persoon is verschenen op het strafproces dat heeft geleid tot de rechterlijke beslissing waarbij hij onherroepelijk schuldig is verklaard aan het plegen van een strafbaar feit en hem daarvoor een vrijheidsstraf is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging nadien ten dele is opgeschort op voorwaarde van de naleving van bepaalde voorwaarden, moet het begrip „proces dat tot de beslissing heeft geleid” in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, aldus worden uitgelegd dat dit zich niet uitstrekt tot een later proces tot herroeping van die opschorting van de tenuitvoerlegging wegens schending van genoemde voorwaarden tijdens de proeftijd, voor zover de herroepingsbeslissing die na dat proces is vastgesteld noch de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf wijzigt.
Het arrest is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wel degelijk toepasbaar op de situatie van de opgeëiste persoon, in het bijzonder op het vonnis V K 160/04.
De rechtbank stelt vast dat de procedure die tot de omzettingsbeslissing in de zaak V K 160/04 heeft geleid, betrekking had op de vraag of de opgeëiste persoon gedurende de proeftijd de aan hem opgelegde voorwaarden had overtreden.
De omzettingsbeslissing in de zaak V K 160/04 houdt in dat de opgeëiste persoon de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf alsnog moet ondergaan en deze beslissing heeft daarom de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf gewijzigd. Om die reden valt voornoemde omzettingsprocedure niet onder het begrip ‘proces dat tot de beslissing heeft geleid’ in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
Onder verwijzing naar de overwegingen in haar uitspraak van 11 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:153 komt de rechtbank tot de conclusie dat de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW derhalve in de zaak V K 160/04 niet van toepassing is.
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een acte clair, bestaat geen aanleiding om een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW – VI K 50/04
Het EAB vermeldt
met betrekking tot vonnis VI K 50/04 (c):
the convict was present when the judgement was pronounced but despite the instruction, he did not file any appeal measure in the applicable framework.
Dit vonnis betreft echter een
samengesteldvonnis waarbij twee eerder opgelegde gevangenisstraffen zijn samengevoegd. Deze samenvoeging resulteert in een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden.
De opgeëiste persoon ontkent dat hij op de hoogte was van de zitting die heeft geresulteerd in het vonnis van 19 januari 2007. Niet kan worden uitgesloten dat hij op dat moment in het Verenigd Koninkrijk verbleef.
Wat daar ook van zij: over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de behandeling van de aan dit samengestelde vonnis ten grondslag liggende strafzaken ontbreekt elke informatie.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte is verschenen, dan wel een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in het geval dat een vonnis bij verstek is gewezen de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Een dergelijke vermelding ontbreekt. Hieruit volgt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aan de orde is en overlevering voor het vonnis onder c) geweigerd moet worden.

4.Strafbaarheid

Met betrekking tot de onder a) en b) omschreven feiten:
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten, omschreven onder a) en b) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e OLW

De raadsman heeft met een beroep op genoemd artikel de weigering bepleit voor de overlevering ter vervolging van het onder b) omschreven feit. Dit is – in de ogen van de raadsman – hetzelfde feit als waarvoor de opgeëiste persoon reeds is berecht (feit c2, zaaksnummer VI K 50/04).
Dit verweer faalt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vervolging hier een ander feit betreft (te weten een inbraak in de [naam club] in Kurów op 9 augustus 2003, gevolgd door een diefstal van (geluids)-apparatuur) dan het feit waarvoor de opgeëiste persoon reeds is veroordeeld (de vernieling van interieur in diezelfde [naam club] , eveneens op 9 augustus 2003) nu het verschillende gedragingen betreft.
Daar komt nog bij dat de bij vonnis VI K 50/04 opgelegde straf of maatregel niet reeds is ondergaan.

6.Slotsom

Vonnis V K 160/04 en zaak V K 201/09:Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Vonnis VI K 50/04:
voor de tenuitvoerlegging van deze straf moet de overlevering worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 285, 300, 317, 350 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7, Overleveringswet.

8.Beslissing

V K 160/04:STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Sąd Okręgowy (Regional Court) in Szczecin, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feit (a) waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
V K 201/09:
STAAT TEVENS TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Sąd Okręgowy (Regional Court) in Szczecin, Polen, ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit (b) waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
VI K 50/04:
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Sąd Okręgowy (Regional Court) in Szczecin, Polen, voor tenuitvoerlegging van de straf, hem opgelegd bij vonnis met zaaksnummer VI K 50/04 (c1 en c2).
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.