ECLI:NL:RBAMS:2024:6596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
13/086330-24 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB in behandeling genomen, maar heeft aanvullende informatie nodig over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987, is in Nederland gedetineerd en heeft recht op bijstand van een advocaat. Tijdens de zittingen op 8 mei, 18 juni, 24 juli en 15 oktober 2024 is de zaak meerdere keren uitgesteld om onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat dit niet automatisch leidt tot weigering van de overlevering. De rechtbank heeft de zaak heropend om verdere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden en de status van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft de beslissing uitgesteld tot voor 3 december 2024, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw opnieuw zullen worden opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/086330-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2023 door
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Divsion,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 8 mei 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.K. de Blieck-Willemsen, advocaat in Vaassen, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering eerst met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, derde lid, OLW en vervolgens nog eens met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen en die gevangenhouding verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om onderzoek te doen naar de detentie-omstandigheden in het
remand regimein Polen, nu het EAB in deze zaak mede strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon in Polen.
Zitting van 18 juni 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 18 juni 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak (EAB I) is gelijktijdig behandeld met het in EAB in de zaak met parketnummer 13/140997-24 (EAB II), dat op 18 juni 2024 voor het eerst op zitting is behandeld.
De rechtbank heeft de beslistermijn in deze zaak wederom met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in beide zaken voor onbepaalde tijd geschorst om nader onderzoek te doen naar de detentie-omstandigheden in het
remand regimein Polen.
Zitting van 24 juli 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 24 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB II.
De rechtbank heeft de beslistermijn in deze zaak wederom met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in beide zaken wederom voor onbepaalde tijd geschorst om nader onderzoek te doen naar de detentie-omstandigheden in het
remand regimein Polen.
De rechtbank heeft na de zitting geconstateerd dat de rechtbank op 18 juni 2024 heeft verzuimd gelijktijdig met de verlenging van de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon te verlengen. De rechtbank heeft daarop geoordeeld dat er geen grond meer was voor overleveringsdetentie en bij bevel van 25 juli 2024 de onmiddellijke invrijheidstelling van de opgeëiste persoon bevolen.
Raadkamers van 23 augustus 2024 en 25 september 2024
De rechtbank heeft op bovengenoemde data de beslistermijn telkens met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
Zitting van 15 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 15 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB II.
De rechtbank heeft de beslistermijn in deze zaak wederom met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

EAB ter vervolging
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the Regional Courtin Bydgoszcz van
4 november 2022 (referentie: III K 119/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering in relatie tot dit aanhoudingsbevel vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]
EAB ter executie
Het EAB vermeldt ook een vonnis van
the Local Courtin Bydgoszcz van 24 maart 2021
(referentie: IX K 620/20). Uit de brief van 24 april 2024 van
the District Courtin Bydgoszcz blijkt dat dit vonnis in beroep bij arrest van 1 juli 2021 van
the Regional Courtin Bydgoszcz (referentie: IV Ka 421/21) is gehandhaafd.
De overlevering wordt in relatie tot dit vonnis/arrest verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis/arrest.
Het vonnis/arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Voor zover de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van (het resterende deel van) de vrijheidsstraf zal de rechtbank aan deze facultatieve weigeringsgrond toetsen.
Daarbij is van belang dat als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank stelt gelet op voormeld kader vast dat in dit geval de procedure die heeft geleid tot het arrest van 1 juli 2021 van
the Regional Courtin Bydgoszcz aan artikel 12 OLW moet worden getoetst.
Over de beroepsprocedure heeft
the District Courtin Bydgoszcz bij brief van 7 mei 2024 de informatie verstrekt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot het arrest van 1 juli 2021. Verder is de informatie verstrekt dat hij op 24 juni 2021 in persoon de oproep voor de zitting in hoger beroep in ontvangst heeft genomen, terwijl hij in een andere zaak gedetineerd was. Ook is de informatie verstrekt dat de opgeëiste persoon samen met zijn advocaat aanwezig was op de zittingen in eerste aanleg, dat de advocaat van de opgeëiste persoon beroep heeft ingesteld, dat de advocaat aanwezig was op de zitting in beroep en de opgeëiste persoon daadwerkelijk heeft verdedigd in beroep.
Gelet op deze informatie stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis/arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, maar dat zich wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW voordoet. Weigering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
3.2
Verweer ten aanzien van verdenking
De raadsvrouw heeft het volgende verweer gevoerd, dat, zo begrijpt de rechtbank, zou moeten leiden tot gedeeltelijke weigering van de overlevering. De beschuldiging die ten grondslag ligt aan het vervolgingsdeel van het EAB ziet op vermeende feiten in de periode van 1 november 2012 tot en met 20 november 2012. Uit de aanvullende informatie van
11 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon van 18 juli 2012 tot 8 november 2012 gedetineerd is geweest in Polen. Hij kan de vermeende feiten in de periode van 1 november 2012 tot 8 november 2012 dus niet hebben gepleegd. De opgeëiste persoon stelt onschuldig te zijn ten aanzien van de vermeende feiten waarvan hij wordt beschuldigd.
De officier van justitie heeft hierop het volgende naar voren gebracht. Uit de verstrekte informatie blijkt inderdaad dat de opgeëiste persoon tot 8 november 2012 in Polen in detentie verbleef. Die periode heeft enige overlap met de vermeende pleegperiode van 1 november 2012 tot en met 20 november 2012. De onschuld van de opgeëiste persoon is echter niet aangetoond. Van belang is dat het niet gaat om een fysiek delict en dat sprake zou zijn van medeplegen. In dit verband verdient ook opmerking dat uit de feiten die ten grondslag liggen aan EAB II blijkt dat de opgeëiste persoon in een criminele organisatie zat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De raadsvrouw heeft de officier van justitie per e-mail (voorafgaand aan de zitting van 24 juli 2024) verzocht navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de stelling van de opgeëiste persoon dat hij de vermeende feiten die ten grondslag liggen aan het verzoek tot overlevering om hem in Polen te vervolgen niet kan hebben gepleegd, omdat hij toen gedetineerd was in Polen. De officier van justitie heeft navraag gedaan bij de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 10 oktober 2024 en daarbij de verklaring van de opgeëiste persoon voorgehouden. In reactie hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een overzicht met detentieperiodes van de opgeëiste persoon verstrekt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft geen aanleiding gezien het EAB te wijzigen. De rechtbank constateert dat hiermee voldoende is gereageerd op het verweer van de raadsvrouw en ziet geen aanleiding voor nader onderzoek op dit punt. Voor het overige kan het onschuldverweer niet kan leiden tot weigering van de overlevering. De OLW bevat sinds 1 oktober 2024 geen bepalingen meer die zien op het onschuldverweer. Daarvoor bevatte de OLW dergelijke bepalingen wel, maar had de rechtbank al geoordeeld – kort samengevat – dat vanwege strijd met het Kaderbesluit 2002/584/JBZ een onschuldverweer niet tot weigering van de overlevering kon leiden. [5] De vraag naar de (on)schuld van de opgeëiste persoon ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor en is aan de Poolse rechter.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan het verzoek tot overlevering om de opgeëiste persoon in Polen te vervolgen, geldt dat overlevering kan worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan het verzoek tot overlevering in verband met de tenuitvoerlegging van (het resterende deel van) de vrijheidsstraf geldt dat overlevering kan worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van alle feiten aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
medeplegen van oplichting;
-
diefstal, door twee of meer verenigde personen;
-
opzetheling.

5.Artikel 6, eerste lid en artikel 6a OLW

Het EAB ziet zowel op vervolging van de opgeëiste persoon in Polen als op de tenuitvoerlegging van (het resterende deel van) een hem opgelegde vrijheidsstraf in Polen. Voor vreemdelingen, zoals de opgeëiste persoon, geldt dat zij in aanmerking zouden kunnen komen voor gelijkstelling met een Nederlander en dan kent de OLW bijzondere bepalingen voor die categorie vreemdelingen.
Zo volgt uit artikel 6, eerste lid, OLW in samenhang met artikel 6, derde lid, OLW dat overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling
ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoekkan worden toegestaan en dat daarbij de voorwaarde kan worden gesteld dat die vreemdeling, indien hem een vrijheidsstraf wordt opgelegd, hij die straf in Nederland mag ondergaan.
Verder volgt uit artikel 6a, eerste lid, OLW in samenhang met artikel 6a, negende lid, OLW dat overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan worden geweigerd als deze is gevraagd
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstrafen de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
In artikel 6, derde lid, OLW ((EAB ter vervolging) en artikel 6a, negende lid, OLW (EAB ter executie) zijn de vereisten om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander vermeld. Er moet zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel (EAB ter vervolging) dan wel ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel (EAB ter executie).
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft zij gesteld dat de opgeëiste persoon sinds 2017 in Nederland verblijft. Ook heeft zij stukken overgelegd die dit zouden onderbouwen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw niet heeft aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De raadsvrouw is er niet in geslaagd aan te tonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Van belang is dat uit door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon van
2 november 2020 tot 20 augustus 2021 in Polen in detentie heeft verbleven. Zo al is aangetoond dat de opgeëiste persoon vanaf 2017 enige tijd rechtmatig in Nederland heeft verbleven, dan is dit rechtmatige verblijf op 2 november 2020 door voornoemde detentie in Polen onderbroken. Op dat moment was nog geen sprake van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Na het einde van de hiervoor genoemde detentieperiode in Polen is nog geen vijf jaar verstreken. Reeds hierom kan ook na die detentieperiode geen sprake zijn van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland.
Gelet op het voorgaande, komt de opgeëiste persoon niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander. Voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen is het vragen van een garantie dat de opgeëiste persoon een eventueel na overlevering opgelegde vrijheidsstraf in Nederland mag ondergaan, dus niet aan de orde. Verder geldt dat voor zover het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van (het resterende deel van) de vrijheidsstraf, de tenuitvoerlegging van de straf niet door Nederland kan worden overgenomen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak of hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Rechtbank start op 8 mei 2024 in deze zaak onderzoek naar detentieomstandigheden in remand regime (‘algemeen gevaar’)
Op de zitting van 8 mei 2024 is besproken dat de rechtbank in andere Poolse EAB zaken die zien op vervolging van opgeëiste personen in Polen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft laten stellen om te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. De rechtbank heeft op de zitting van 8 mei 2024 de officier van justitie in de gelegenheid gesteld die vragen ook in deze zaak aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen, nu het EAB mede strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon in Polen.
Antwoorden van het Hoofd van het Detentiecentrum in Bydgoszcz op 29 mei 2024
Bij brief van 29 mei 2024 heeft het Hoofd van het Detentiecentrum in Bydgoszcz de hiervoor bedoelde vragen in deze zaak beantwoord. De rechtbank zal hieronder de vragen en antwoorden weergeven.
Geldt ten aanzien van deout-of-cellactiviteiten die worden genoemd in de reactie van de Poolse autoriteiten van 22 februari 2024 dat die allemaal beschikbaar zijn voor voorlopig gedetineerden? Zo niet, welkeout-of-cellactiviteiten zijn wél beschikbaar voor voorlopig gedetineerden?
Gedetineerden in voorlopige hechtenis hebben toegang tot culturele, educatieve en sportieve activiteiten die georganiseerd worden in dagverblijven en speelvelden. Op het terrein van het detentiecentrum worden onder andere de volgende activiteiten georganiseerd: virtuele e-sportactiviteiten met spelconsoles, sportactiviteiten op sportvelden, kunstactiviteiten, muziekactiviteiten, deelname aan historische en andere tentoonstellingen en andere.
Mogen alle voorlopig gedetineerden deelnemen aan deze activiteiten, behoudens de situatie dat een beslissing tot (contact)beperking is opgelegd?
Ja.
Als het zo is dat voorlopig gedetineerden gebruik kunnen maken van de aangeboden activiteiten of anderszins buiten de cel mogen verblijven (bijvoorbeeld in een gemeenschappelijke ruimte), hoeveel uur per dag kunnen zij buiten hun cel doorbrengen?
De tijd voor culturele, educatieve en sportieve activiteiten wordt bepaald door de dagindeling. Er moet ook rekening worden gehouden met tijden voor maaltijden, baden, medische consulten en andere beschermende maatregelen.
Maakt het voor de beantwoording van de bovenstaande vragen uit in welk huis van bewaring de voorlopig gedetineerde is geplaatst? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dit per huis van bewaring verschilt?
Gedetineerden in voorlopige hechtenis melden zelf aan de afdelingsleider dat ze willen deelnemen aan activiteiten die buiten hun cel worden georganiseerd.
Kunt u omschrijven welke procedure door een voorlopig gedetineerde moet worden gevolgd om toestemming te vragen voor het ontvangen van bezoek dan wel telefonisch contact met een ander dan de advocaat?
o
Hoe lang duurt het voordat daar een beslissing op is genomen?
De beslissing wordt genomen op de dag van kennisgeving - zodra beschermende overwegingen zijn vastgesteld voor groepen gedetineerden.
Is de bevinding van het CPT, dat dit er voor voorlopig gedetineerden in de praktijk toe leidt dat zij slechts één keer per maand bezoek kunnen ontvangen voor maximaal 1 uur, nog steeds actueel? Zo ja, geldt dit alleen voor de bezochteremand prisonof geldt dit ook voor andere huizen van bewaring?
Gedetineerden in tijdelijke hechtenis mogen meerdere bezoeken per maand ontvangen. Bezoeken vinden twee keer per week plaats. Gedetineerden in tijdelijke hechtenis krijgen bezoek nadat de bezoekers zich hebben geregistreerd. Hiervoor is toestemming van de beschikkende autoriteit nodig.
In welk huis van bewaring zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid worden geplaatst? [8]
De autoriteit ter wiens beschikking de tijdelijke gedetineerde blijft, vermeldt in het ontvangstbevel de plaats van zijn detentie. Uit de brief III.Kop.91/23 van de regionale rechtbank in Bydgoszcz d.d. 22-05-2023 volgt dat de gedetineerde ter beschikking blijft van voornoemde rechtbank en na overname van de gezochte persoon door de Poolse autoriteiten zal worden ondergebracht in het Detentiecentrum in Bydgoszcz.
Hoeveel persoonlijke ruimte (in een meerpersoonscel) staat haar daar ter beschikking, waarbij de ruimte die in beslag wordt genomen door de sanitaire infrastructuur niet mag worden meegenomen? [9]
De ruimte in een wooncel per gedetineerde is niet kleiner dan 3 vierkante meter.
Rechtbank neemt op 5 juni 2024 ‘algemeen gevaar’ aan in andere zaak
De rechtbank heeft vervolgens bij uitspraak van 5 juni 2024 in een andere zaak geoordeeld dat inderdaad sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [10] Het kernpunt hierbij is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
Nader onderzoek naar ‘individueel gevaar’
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. Na de eventuele vaststelling van een individueel gevaar, moet onderzocht worden of de mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [11]
Rechtbank stelt op 18 juni 2024 vragen ter toetsing ‘individueel gevaar’
De rechtbank heeft op de zitting van 18 juni 2024 vragen geformuleerd ter beoordeling van het individuele gevaar van de opgeëiste persoon op schending van grondrechten in het
remand regimein Polen en de officier van justitie in de gelegenheid gesteld die vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Openbaar Ministerie stelt op 7 oktober 2024 vragen ter beoordeling ‘individueel gevaar’
De officier van justitie heeft op de zitting van 24 juli 2024 toegelicht dat het Openbaar Ministerie er voor heeft gekozen eerst vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon) met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak heeft de rechtbank op 1 oktober 2024 einduitspraak gedaan, waarbij de rechtbank een gevaar van schending van de grondrechten voor de opgeëiste persoon in het
remand regime(in de detentie-instelling in Poznan) heeft aangenomen, geen gevolg heeft gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. [12] Na die uitspraak heeft de officier van justitie bij e-mail van 7 oktober 2024 vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in deze zaak.
Antwoorden van de Poolse autoriteit op 9 oktober 2024
Bij brief van 9 oktober 2024 zijn door
the Regional Courtin Bydgoszcz de vragen van de officier van justitie beantwoord. Hieronder de vragen en antwoorden:
A. In which remand prison will [opgeëiste persoon] most likely be detained after his surrender?The initial place of detention of the wanted person after the surrender depends on where the person is handed over. Most likely, the place of incarceration of [opgeëiste persoon] after the surrender to the Polish authorities will be the Detention Center Warszawa - Służewiec or Detention Center Warszawa-Białołęka. After a short period of time, he will be transported in accordance with the regionalization of incarceration. The wanted person remains at the disposal of the local Regional Court in Bydgoszcz as a temporary detainee in the case files reference number III K 119/23, so it will be the Detention Centre [13] in Bydgoszcz.
B. Could you confirm that the information attached to this e-mail (Annex II and Annex III [14] ) with regard to the answers to abovementioned questions 1 and 3 is also applicable to [opgeëiste persoon] ? [15]
The information attached in Attachment II and Attachment III with respect to the answers to the aforementioned questions 1 and 3 also applies to Mr. [opgeëiste persoon] .
C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs 75-76), can it be guaranteed that the personal space available to [opgeëiste persoon] in a multi-occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square meters (excluding sanitary facilities)? Or will he only be provided with an amount of personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell?I would like to inform you that according to article 110 § 2 in conjunction with the article 209 of the Act of June 6, 1997 of the Executive Criminal Code, the area of a residential cell falling per inmate is not less than 3 m2. In accordance with § 4 paragraph 1 point 3 of the Order No. 86/20 of the Director General of the Prison Service dated 10.11.2020 on determining the number of places of accommodation
in penitentiary institutions and detention centers, the area of the living quarters referred to in the first sentence of Article 110 § 2 of the Executive Criminal Code does not include the window and radiator recesses, as well as the area outside the internal bars and separate sanitary corners.
D. How many hours per day would [opgeëiste persoon] at least spend outside his cell in the remand prison as meant in question A?Temporarily detained inmates have the right, in particular, to at least an hour's walk and the opportunity to participate in organized cultural and educational activities outside their housing cells, which, depending on the nature of the activities, may last from 40 to 90 minutes. In addition, the detainee can use the common room, which is located in each residential unit, depending on the needs of the detainees, they can also stay in the common room using the available equipment/supplies. The time of use of the common room is restricted only by a break for administrative activities such as: eating meals, bathing, walking.
E. How long does the procedure (including the legal remedy) take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors in the remand prison as meant in question A?I would like to inform you that a temporarily detained person has the possibility to use a coinbox telephone set after obtaining permission from the disposing authority (from the day the order is received by the administration of the penitentiary unit).
Registration of persons participating in the visitation takes place on Fridays, by telephone. As a condition for the use of visitation with a temporary detainee, the person reporting for a visit must have, in his possession, an order of consent for visiting, issued by the disposing authority/authorities.
The time limits tor granting visits and the use of the coin-box telephone set are specified in the internal order at the Detention Center in Bydgoszcz.
In de brief is ook nog opgemerkt:
At the same time, I would like to note that you have received two European arrest warrants issued against the wanted having the files reference numbers:
-
III Kop 91/23, covering the judgement of the District Court in Bydgoszcz of March 24, 2021, files reference number IX K 620/20, in which the aforementioned has the status of convicted person, and the case of the Regional Court in Bydgoszcz in the case files reference number III K 119/23, in which he has the status of an accused person.
-
III Kop 21/24 – covering the judgement of the Regional Court in Bydgoszcz of September 21, 2021 in the case files reference number III K 216/19, in which the aforementioned had the status of an accused person.
Thus, [opgeëiste persoon] has two statuses of an accused and a convicted person.
At the same time, I would like to emphasize that the situation of the above-mentioned will not be different from that of other temporarily detained or convicted persons. In addition, in the past, [opgeëiste persoon] has already repeatedly served a sentence of deprivation of liberty on the territory of the Republic of Poland.
In the case of the European arrest warrant in the case files reference number III Kop 21/24, is there a simultaneous procedure in your country tor the surrender of the above­mentioned to Poland?.
Openbaar Ministerie stelt op 10 oktober 2024 aanvullende vragen
De officier van justitie heeft bij e-mail van 10 oktober 2024 de uitvaardigende justitiële autoriteit laten weten dat inderdaad naast EAB I ook EAB II nog in behandeling is. Verder heeft de officier van justitie aanvullende vragen gesteld, onder meer over in welk regime de opgeëiste persoon na zijn overlevering gedetineerd zou worden.
Antwoorden van de Poolse autoriteit op 11 oktober 2024
Bij brief van 11 oktober 2024 zijn door
the Regional Courtin Bydgoszcz de aanvullende vragen van de officier van justitie beantwoord. Hieronder de vragen en antwoorden:
1. Could you please inform me if [opgeëiste persoon] will immediately begin serving the custodial sentence(s) imposed on him, should his surrender be authorized? Or will he first be detained in a remand prison with regard to the ongoing Polish criminal proceedings?
The wanted [opgeëiste persoon] after being handed over to the Polish authorities and incarcerated in the Detention Centre [16] , he will immediately start serving his sentence of deprivation of liberty.
2. Can you specify how many hours a day [opgeëiste persoon] can spend outside of his cell, by means of walks, activities and use of the common room?
Determining how many hours per day [opgeëiste persoon] will be allowed to stay out of his cell is impossible, it depends largely on the classification group that will be assigned to the detainee by the penitentiary commission, and the kind/type of penitentiary where he will be sent to continue serving his sentence of deprivation of liberty, whether the detainee is employed, as well as his reported desire to participate in activities, walks, religious services and other. According to the provisions of the internal order, the hours of 7:30 a.m. to 7:50 p.m. are intended for employment in cleaning and support work for the detention centre, cultural and educational and sports activities, personal activities, housekeeping and hygienic activities. In addition, the detainees can participate in religious services: services for Roman Catholic detainees are held on Thursday and Saturday from 10:30 – 11:30 a.m., religious meetings and religious instruction of the Roman Catholic Church are held on Thursday from 9:00 – 10:50 a.m.. While meetings with representatives of other churches are held every Monday from 1:30 – 3:00 p.m.
At the same time, I would like to mention that the detainee enjoys the right of at least an hour walk. Walks are carried out in groups defined by a separate plan.
3. What does the internal order at the DC in Bydgoszcz say about the time limit for
granting visits and the use of the coin-box?
The Detention Centre in Bydgoszcz has coin-box telephones for telephone cards, which can be purchased at the local canteen or recharged by relatives. Detainees are allowed twice a week to use, at their own or the caller's expense, the telephone sets located in the residential wards, on the basis of written requests submitted to the wards. The time of use of the telephone apparatus by one detainee may not exceed 10 minutes, regardless of the number of completed and uncompleted calls.
In justified cases, the director may grant permission to use a coin-box telephone to contact family and other relatives outside the time limits established in the internal order.
In addition, the detainees may use a coin-box telephone once a week to contact their defence attorney, attorney who is a lawyer or legal counsel, and representative who is not a lawyer or legal counsel, who has been approved by the President of the Chamber of the European Court of Human Rights to represent the convicted person before this Court, and the calls to these persons are not subject to control and a time limit.
At the same time, I would like to inform you that telephone calls of temporarily detained persons are carried out on the basis of orders for a telephone call, issued. by the authorized disposing authority(ies).
Visits in the Detention Centre are held on the following days: Sunday from 8:00 a.m. to 3:00 p.m. and Monday: from 8:00 a.m. to 3:00 p.m. Visits last 60 minutes. Only one visit is granted to a convicted prisoner on the same day, subject to Article 90 point 6 and Article 91 point 8 of the Executive Criminal Code and rewards. Registration of visits is conducted by telephone every Friday in the preceding week from 8:00 a.m. to 4:00 p.m.
As a condition tor the use of visitation of a temporarily arrested person, the person reporting tor visitation must have a consent order issued by the disposing authority/disposing authorities.
Bij de brief is overgelegd:
Regulation NO. 37/2024 of the Director of the Detention Centre in Bydgoszczvan 1 oktober 2024
on the internal order of the Detention Centre in Bydgoszcz. Op de zitting van 15 oktober 2024 heeft de tolk de aanhef van dit stuk vertaald. Volgens de tolk gaat het om een huishoudelijk reglement van het Huis van Bewaring in Bydgoszcz.
Standpunten op de zitting van 15 oktober 2024
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren en daartoe het volgende aangevoerd. De antwoorden bevatten geen voldoende garantie voor de opgeëiste persoon ten aanzien van het Huis van Bewaring in Bydgoszcz. Er is sprake van een persoonlijke ruimte van 3 m2. Het is niet duidelijk of wordt voldaan aan de minimale eisen die volgen uit de uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2024. Zo is niet duidelijk wat in de brief van 9 oktober 2024 wordt bedoeld met ‘
restricted only by a break for administrative activities’ in relatie tot de toegang tot de gemeenschappelijke ruimte. Verder is niet duidelijk of de bij de brief van 11 oktober 2024 overgelegde huisregels zien op de penitentiaire inrichting of op het Huis van Bewaring.
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd. Uit de antwoorden volgt niet duidelijk of de opgeëiste persoon in een penitentiaire inrichting of in een Huis van Bewaring wordt geplaatst. In de brief van 9 oktober 2024 wordt melding gemaakt van een Huis van Bewaring. Bij de brief van 11 oktober 2024 zijn huisregels gevoegd en met behulp van Google Translate kan worden vastgesteld dat die huisregels zien op een Huis van Bewaring. Dit is ook de vertaling die de tolk op zitting heeft gegeven. Gelet hierop moeten de omstandigheden in het Huis van Bewaring in Bydgoszcz worden getoetst. Uit de uitspraak van de rechtbank van
1 oktober 2024 volgt dat het probleem is de persoonlijke celruimte van 3 m² in combinatie met een verblijf van 23 uur per dag op de cel. De in deze zaak verstrekte informatie verschilt van de informatie die heeft geleid tot de uitspraak van 1 oktober 2024. De gedetineerden kunnen een gemeenschappelijke ruimte gebruiken. De toegang tot die ruimte wordt alleen beperkt door administratieve dingen, zoals eten. De gedetineerden hebben van 7:30 uur tot 19:50 uur toegang tot de gemeenschappelijke ruimte. De gedetineerden verblijven dan dus buiten de cel. De gedetineerden kunnen ook lessen volgen. Als deze informatie langs de lat van de uitspraak van 1 oktober 2024 en Dorabantu wordt gelegd, is geen sprake van een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In deze zaak kan geen individueel voor de opgeëiste persoon worden vastgesteld. Artikel 11 OLW staat niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [17] moet de rechtbank uitsluitend de detentieomstandigheden onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
Voor het onderzoek naar de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na eventuele overlevering aan Polen is van belang dat zijn overlevering wordt gevraagd om hem te vervolgen én om hem vrijheidsstraffen (van meerdere jaren) te laten ondergaan. De rechtbank heeft immers voor voorlopig gedetineerden in Polen (
remand regime) wel een algemeen reëel gevaar op schending van grondrechten aangenomen, terwijl dit niet het geval is voor veroordeelde gedetineerden die in Polen een vrijheidsstraf ondergaan.
De situatie dat de overlevering wordt gevraagd voor zowel vervolging als tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, volgde al uit het in dat opzicht gecombineerde EAB in deze zaak (EAB I), dat in eerste instantie alleen in behandeling was genomen. De rechtbank heeft er voor gekozen EAB II, dat later ook in behandeling is genomen en alleen maar ziet op tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, gelijktijdig af te doen met EAB I. Daarmee is te meer sprake van vorenbedoelde situatie.
Hoewel van het begin af aan dus sprake is van deze situatie, heeft de rechtbank alleen vragen gesteld over het
remand regime. De officier van justitie heeft dat in eerste instantie ook gedaan. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft hierop de vragen beantwoord, maar in de brief van 9 oktober 2024 ook opgemerkt dat de opgeëiste persoon in de in Nederland in behandeling genomen overleveringsverzoeken zowel de status van beschuldigde als de status van veroordeelde heeft. Vervolgens is door de officier van justitie op 10 oktober 2024 de vraag gesteld of de opgeëiste persoon na zijn overlevering in het
remand regimezou worden geplaatst of dat hij zijn vrijheidsstraf(fen) zou ondergaan.
Op die vraag heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij de brief van 11 oktober 2024 op zich duidelijk geantwoord dat de opgeëiste persoon direct na zijn overlevering zijn vrijheidsstraf zal ondergaan. Bij dit antwoord zijn ook huisregels voor gedetineerden overgelegd, die - mede gelet op de vertaling van de aanhef door de tolk op zitting - echter mogelijk op een Huis van Bewaring oftewel het
remand regimebetrekking hebben. Dit roept bij de rechtbank toch nog vragen op die moeten worden beantwoord alvorens deze zaak af te doen.
Omdat er dus nog onduidelijkheid is over de detentie-omstandigheden voor de opgeëiste persoon na zijn overlevering, zal de rechtbank nog geen individueel gevaar op schending van grondrechten in detentie in Polen aannemen. De rechtbank zal het onderzoek heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
U heeft in uw brief van 11 oktober 2024 verklaard dat de opgeëiste persoon direct na zijn overlevering zijn vrijheidsstraf zal ondergaan. Betekent dit dat voor hem ook direct het regime voor veroordeelde gedetineerden zal gelden en niet het regime voor voorlopig gedetineerden (
remand regime)?
Indien voor de opgeëiste persoon direct na zijn overlevering wel het regime voor voorlopig gedetineerden (remand regime) gaat gelden; klopt het dat de bij uw brief van 11 oktober 2024 overgelegde huisregels zien op het regime voor voorlopig gedetineerden (
remand regime) en zo ja, kunt u - gelet op het eerder vastgestelde algemene gevaar voor gedetineerden in het
remand regime-
garanderendat de opgeëiste persoon het grootste deel van de dag buiten zijn cel kan verblijven, zoals omschreven in deze huisregels? Of zien deze regels op het regime voor veroordeelde gedetineerden die hun vrijheidsstraf ondergaan?

7.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor een onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak vóór het verstrijken van de verlengde beslistermijn (dus
vóór 3 december 2024) op zitting moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 19 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8108
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793 en ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
8.Vergelijk HvJ EU, 25 juli 2018, C-220/18 (ML), ECLI:EU:C:2018:589.
9.HvJ EU, 15 oktober 2019, C-128/18 (Dorobantu), ECLI:EU:C:2019:857.
10.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
11.Artikel 11, tweede lid, OLW.
12.Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
13.Op de zitting van 15 oktober 2024 heeft de Poolse tolk deze zin vanuit de originele brief in de Poolse taal vertaald. Volgens de tolk betreft het een Huis van Bewaring.
14.Annex II en Annex III betreffen in de zaak waarin de rechtbank op 1 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie.
15.Deze vragen 1 en 3 zijn, respectievelijk: Will the requested person have the opportunity to participate in activities in the remand prison? en Does the requested person always have to ask permission beforehand if he wants to get in contact with the outside world by using the telephone and by receiving visitors?
16.Op de zitting van 15 oktober 2024 heeft de Poolse tolk deze zin vanuit de originele brief in de Poolse taal vertaald. Volgens de tolk betreft het een P.I. en staat er dat de opgeëiste persoon meteen zijn straf moet uitzitten.
17.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.