ECLI:NL:RBAMS:2024:6551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13/243079-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Frankrijk

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De officier van justitie heeft op 31 juli 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 27 juni 2024 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1994, is gedetineerd in Nederland en heeft de Marokkaanse en Franse nationaliteit. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijstfeiten van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW), specifiek illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgrond van toepassing is, ondanks dat de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdovende middelen in Frankrijk zijn ingevoerd en dat de opgeëiste persoon daar is veroordeeld.

Wat betreft de detentieomstandigheden in Frankrijk heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in bepaalde Franse detentie-instellingen. Echter, de Franse autoriteiten hebben garanties gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in deze instellingen zal worden geplaatst, maar in de gevangenis in Toulouse-Seysses. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden daar niet wijzen op een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/243079-24
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2024 door
the public prosecutor at the judicial court of Toulouse(Frankrijk) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 oktober 2024 in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Marokkaanse en Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
contradictory judgement of the Toulouse Criminal Courtvan 21 juni 2024
(Prosecution Number: 22258000298 - Minutes Number: 2373/24).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaar, acht maanden en vijf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat de verdovende middelen ingevoerd zijn in Frankrijk, het onderzoek in Frankrijk heeft plaatsgevonden en de opgeëiste persoon in Frankrijk is veroordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank ziet, gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten, af van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 29 juli 2024 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy of Lille-Loos-Sequedin wordt geplaatst, maar in de gevangenis in Toulouse-Seysses.
6.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de raadkamerzitting van 7 augustus 2024 heeft geoordeeld dat de detentieomstandigheden in de gevangenis in Toulouse-Seysses onderzocht moesten worden, maar dat dit niet is gebeurd. De overlevering moet daarom worden geweigerd (de rechtbank begrijpt: aan het EAB dient geen gevolg worden gegeven).
6.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is voor gedetineerden die een opgelegde vrijheidsstraf uitzitten geen algemeen gevaar aangenomen voor de gevangenis in Toulouse-Seysses. Uit gegevens van het
Observatoire International des Prisonsblijkt dat de bezettingsgraad in orde is in de regimes waar de opgeëiste persoon terecht kan komen, namelijk 82,7 % in het
quartier semi-liberté pour hommesen 98,3% in het
quartier structure d’accompagnement à la sortie.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige overleveringsverzoek ziet op de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf en dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijk zal worden gedetineerd in de gevangenis in Toulouse-Seysses. Mede vanwege het voor verschillende detentie-instellingen in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling – heeft de rechtbank ambtshalve onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de gevangenis in Toulouse-Seysses voor wat betreft de afdelingen voor de tenuitvoerlegging van opgelegde vrijheidsstraffen.
Ten aanzien van de gevangenis in Toulouse-Seysses blijkt uit de gegevens van de
Observatoire International des Prisonsdat op 1 januari 2024 43 gedetineerden op de afdeling ‘semi-liberté pour hommes’ verbleven, terwijl daar 52 plaatsen beschikbaar waren. Daarmee was de bezettingsgraad op dat moment 82,7%. Op de afdeling ‘Structure d'accompagnement à la sortie’ verbleven 59 gedetineerden, terwijl daar 60 plaatsen beschikbaar waren. Daarmee was de bezettingsgraad op dat moment 98,3 %. [6]
De rechtbank is van oordeel dat uit deze gegevens niet blijkt dat sprake is van een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling. De raadsman heeft verder ook geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the public prosecutor at the judicial court of Toulousevoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James - Pater, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).
6.