ECLI:NL:RBAMS:2024:6536

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 23/379, 23/625, 23/1293 en 23/1544
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een gezondheidscentrum met appartementen in Aalsmeer

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 23 oktober 2024, hebben eisers beroep ingesteld tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een gezondheidscentrum met zes appartementen in Aalsmeer. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer ten onrechte de verkeersveiligheid niet heeft onderzocht in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De overige beroepsgronden van de eisers worden afgewezen. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De zaak betreft meerdere eisers, allen wonend in de nabijheid van het bouwproject, die bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2024 behandeld. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning niet zonder meer kan worden verleend zonder een gedegen onderzoek naar de verkeersveiligheid, vooral gezien de toename van verkeersstromen die het bouwproject met zich meebrengt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij het college binnen twee weken moet aangeven of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/379, 23/625, 23/1293 en 23/1544 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] , uit Aalsmeer, hierna: [eiser 1]

(gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen),

[eiser 2] , uit Aalsmeer, hierna: [eiser 2]

(gemachtigde: mr. A.A.M. van der Linden),

[eiser 3] en [eiser 4] , uit Aalsmeer, hierna: [eiser 3] en [eiser 4]

(gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen),
[eiser 5] en anderen [1] , uit Aalsmeer, hierna: [eiser 5] e.a.,
(gemachtigde: mr. G. Kranendonk),
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, het college

(gemachtigde: mr. R. Meyer).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit Aalsmeer (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.G.M. Roijers).
Inleiding
Vergunninghouder exploiteert een [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres 1] [huisnummer 1] in Aalsmeer. Eisers wonen op verschillende adressen rondom de [bedrijf 1] op respectievelijk de [adres 2] , de [adres 3] en de [adres 1] in Aalsmeer.
Op 24 mei 2022 heeft het college een omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor de bouw van een [bedrijf 2] met daarboven zes appartementen op de locatie [adres 1] [huisnummer 2] en [adres 3] [huisnummer 3] tot en met [huisnummer 4] in Aalsmeer. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
[eiser 2] en [eiser 1] hebben beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaren.
Met de bestreden besluiten van 24 januari 2023 heeft het college de bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
[eiser 3] en [eiser 4] en [eiser 5] e.a. hebben hiertegen beroep ingesteld. [eiser 2] en [eiser 1] hebben hun beroepen gehandhaafd.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [eiser 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Kranendonk. [eiser 3] en [eiser 4] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens [eiser 5] e.a. zijn dertien personen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn verschenen [naam] en zijn echtgenote, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig
7. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft van rechtswege betrekking op het alsnog genomen besluit. [2] Het college heeft erkend dat niet tijdig is beslist en de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vastgesteld. [eiser 2] en [eiser 1] hebben geen belang meer bij hun beroepen gericht tegen het niet tijdig beslissen. Deze beroepen zijn om die reden niet-ontvankelijk.
De omgevingsvergunning
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
9. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 22 september 2021. Dit betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
10. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan [bestemmingsplan 1] (het bestemmingsplan) en het [bestemmingsplan 2] ( [bestemmingsplan 2] ). Op de planlocatie rusten de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Tuin’ en ‘Verkeer’. Het project is in strijd met het bestemmingsplan, omdat een deel van het gebouw buiten het bouwvlak is gesitueerd [3] , de maximum bouwhoogte met ongeveer 2,5 meter wordt overschreden [4] , de toegestane goothoogte met ongeveer 0,2 meter wordt overschreden [5] , een deel van de kelder en de begane grond dat is gelegen in de bestemming ‘Tuin’ ten behoeve van het [bedrijf 2] wordt aangelegd en niet ten behoeve van woningen [6] en omdat de kelder de toegestane ondergrondse bouwdiepte met ongeveer 0,1 meter overschrijdt en gedeeltelijk buiten het bouwvlak is gelegen. [7]
11. De Wabo geeft het college de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. [8] Het college heeft, met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling, van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. [9]

Leeswijzer

12. De rechtbank zal beoordelen of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eisers, waarbij de rechtbank allereerst de vraag zal beantwoorden of het college de juiste procedure heeft toegepast. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het college in redelijkheid van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken. De rechtbank zal daarna beoordelen of het college terecht heeft geconcludeerd dat het bouwplan aan het Bouwbesluit 2012 en aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Tot slot zal de rechtbank de overige argumenten van eisers bespreken.
Heeft het college de juiste procedure toegepast?
12. [eiser 5] e.a., [eiser 2] en [eiser 1] betogen dat het college ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Het college heeft volgens hen geen toepassing kunnen geven aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor, omdat geen sprake is van bijbehorende bouwwerken. Een bijbehorend bouwwerk moet altijd functioneel zijn verbonden met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw. Als het [bedrijf 2] kan worden aangemerkt als hoofdgebouw, dan zijn de appartementen geen uitbreiding of bijgebouw, omdat ze niet functioneel verbonden zijn met de [bedrijf 1] . De appartementen kunnen niet worden beschouwd als hoofdgebouw, gelet op de omvang van de voorheen aanwezige [bedrijf 1] . Ter onderbouwing verwijzen [eiser 5] e.a. naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [10] en naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [11] . [eiser 5] e.a. en [eiser 2] betogen verder dat het college ook geen gebruik kan maken van artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor. Nu de kruimelgevallenregeling niet kan worden toegepast, had de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden toegepast. Dat geldt te meer vanwege de te betrachten zorgvuldigheid. Het college heeft omwonenden namelijk laten weten dat de reguliere voorbereidingsprocedure zou worden omgezet naar de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Zonder overleg of inspraakmogelijkheid door omwonenden is dit weer ingetrokken. Ondertussen heeft het college een derde aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling genomen, terwijl de hiervoor genoemde uitgebreide voorbereidingsprocedure nog niet was ingetrokken.
14. De rechtbank overweegt dat de hoofdregel is dat beslissingen op een aanvraag om een omgevingsvergunning worden voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure, tenzij uit de Wabo volgt dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden toegepast. [12] Het antwoord op de vraag of de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. [13] De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag van toepassing is. Het college heeft hierin geen keuze, maar moet de voorbereidingsprocedure toepassen die uit de Wabo voortvloeit. Dat het college bij een eerdere aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast is dan ook niet van belang. Evenmin is van belang of de gemeente terugkeert op een eerdere visie over de voorbereidingsprocedure die moet worden toegepast. De vraag die voorligt, is welke voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo moet worden toegepast bij de voorliggende aanvraag. [14] Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet de rechtbank beoordelen of het college terecht artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor heeft toegepast.
15. De rechtbank overweegt verder dat artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor het mogelijk maakt om – voor zover relevant – met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure een omgevingsvergunning te verlenen, waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken, voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. Deze mogelijkheid is niet beperkt tot een bijbehorend bouwwerk bij of een uitbreiding van een al bestaand gebouw. Ook is niet de beperking opgenomen dat de uitbreiding functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van de rest van het gebouw, dan wel dat de uitbreiding aan de rest van het gebouw ondergeschikt moet zijn. Voor toepassing van dit artikel moet zijn voldaan aan het vereiste dat sprake is van een bijbehorend bouwwerk. Dat is het geval als het gaat om een uitbreiding van een hoofdgebouw en het hoofdgebouw als zodanig op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. [15]
16. In deze zaak gaat het om één gebouw dat wordt gerealiseerd op gronden met de bestemming ‘Gemengd-1’. De vraag is of het college artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor kon aanwenden voor het gedeelte van het bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan.
16. Niet in geschil is en de rechtbank is ook van oordeel, dat zowel het [bedrijf 2] als de woningen passen binnen de bestemming ‘Gemengd-1’. Er staat geen regel aan in de weg dat meerdere bestemmingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt worden verenigd in één gebouw. In dit geval herbergt het gebouw beide bestemmingsmogelijkheden en kan het in zijn geheel worden aangemerkt als hoofdgebouw. Voor zover het gebouw buiten de bebouwingsgrenzen van het bestemmingsplan valt, is dat aan te merken als een uitbreiding van het hoofdgebouw en dus als een bijbehorend bouwwerk. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college dan ook artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor aanwenden voor het gedeelte van het bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan.
16. Het beroep van [eiser 5] e.a. en [eiser 2] op de uitspraak van de Afdeling van
25 oktober 2023 slaagt niet. In deze uitspraak heeft de Afdeling namelijk geoordeeld dat geen sprake was van een hoofdgebouw (en daarom ook niet van bijbehorende bouwwerken), omdat het gedeelte van het bouwplan niet kon bijdragen aan de verwezenlijking van de op het perceel rustende bestemming. In de onderhavige zaak is hier geen sprake van; het gehele gebouw draagt bij aan de verwezenlijking van de bestemming ‘Gemengd-1’.
16. Het bovenstaande betekent dat het college terecht artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor en daarmee ook terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast. De beroepsgrond gericht tegen de toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor behoeft daarom geen nadere bespreking.

Ruimtelijke onderbouwing

Oppervlakte
20. [eiser 1] voert aan dat het college een onjuiste maatvoering heeft gepresenteerd. Volgens de oorspronkelijke aanvraag van de omgevingsvergunning bedraagt het bruto vloeroppervlak namelijk 418 m². In de bij de verleende sloopvergunning toegevoegde kadastergegevens wordt echter uitgegaan van 302 m² aan bestaande bebouwing. Verder is in de aanvraag 573 m² aan bebouwd oppervlak benoemd. Deze grootte staat niet in het Kadaster geregistreerd. Het college heeft de overschrijding van het bouwvlak daarom onvoldoende beoordeeld en de planologische impact hiervan onvoldoende in beeld gebracht. Het gebouw wordt veel hoger dan het gebouw dat voorheen op de percelen stond. Dit tast het beschermd dorpsgezicht aan, terwijl volgens de gemeente Aalsmeer het dorpsgezicht in stand moet blijven.
20. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht het bouwplan heeft beoordeeld zoals dat in de aanvraag is opgenomen en daarbij een vergelijking heeft gemaakt met wat het bestemmingsplan toestaat. De afmetingen van het gebouw dat voorheen op de percelen stond, hebben hierbij geen relevantie.
20. Voor zover [eiser 1] betoogt dat het project te groot is en niet binnen het beeld van het beschermd dorpsgezicht past, overweegt de rechtbank allereerst dat het perceel niet in het beschermd dorpsgezicht ligt. Het college heeft in beroep een advies overgelegd van een adviseur ruimtelijke ordening. In dit advies heeft deze adviseur geconcludeerd dat er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan tegen het plan. Niet gebleken is dat dit advies onjuist is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. [eiser 1] heeft ook geen (tegen)advies overgelegd. De grond slaagt niet.
Uitwegvergunning en verkeersveiligheid
23. [eiser 5] e.a. en [eiser 2] voeren aan dat het college de omgevingsvergunning niet zonder een uitwegvergunning heeft mogen verlenen, overeenkomstig artikel 3.1 van [bestemmingsplan 2] . Een uitwegvergunning is namelijk onlosmakelijk verbonden met de verleende omgevingsvergunning, omdat de benodigde parkeerplaatsen alleen bereikbaar zullen zijn met een vergunningplichtige uitweg. Volgens de Afdeling moet geborgd worden dat de benodigde parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd worden. [16] Het is onzeker dat de uitwegvergunning kan worden verleend, omdat strijd met een goede verkeersveiligheid een weigeringsgrond is voor deze vergunning. Doordat er twee beschermde bomen in de straat staan, die niet geveld kunnen worden zonder omgevingsvergunning en die zorgen voor gebrekkig zicht, is het onzeker of een uitwegvergunning kan worden verleend. Nu er geen zekerheid bestaat of de uitwegvergunning verleend kan worden, is ook niet aangetoond dat er voldaan kan worden aan de parkeernormen in het bestemmingsplan. [eiser 3] en [eiser 4] voeren verder aan dat het college de verkeersveiligheid van het plan onvoldoende heeft gemotiveerd. Het college heeft namelijk onvoldoende onderzoek gedaan naar de impact van het bouwplan op de verkeersintensiteit. [eiser 1] stelt verder dat het college geen rekening heeft gehouden met parkeren voor minder validen.
24. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het college er bij het verlenen van de omgevingsvergunning vanuit heeft kunnen gaan dat het aangevraagde en vergunde bouwen en strijdige gebruik niet onlosmakelijk zijn verbonden met het maken van een uitweg. De activiteiten kunnen immers los van elkaar plaatsvinden en zijn van elkaar te onderscheiden. Bij het antwoord op de vraag of de activiteiten onlosmakelijk met elkaar samenhangen is volgens de rechtspraak van de Afdeling niet van belang of de parkeerplaatsen kunnen worden gebruikt zonder dat de uitwegvergunning is verleend. [17] De vraag of de uitwegvergunning al dan niet kan worden verleend behoeft in deze procedure daarom geen nadere bespreking. De grond slaagt niet.
25. De rechtbank is verder van oordeel dat de hoeveelheid parkeerplaatsen voor minder validen geen onderdeel vormt van de toetsing. Ook deze grond slaagt niet.
25. De grond over de verkeersveiligheid slaagt wel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het college heeft de verkeersveiligheid in het kader van de goede ruimtelijke ordening niet beoordeeld. Het college heeft toegelicht dat hij de verkeersveiligheid beoordeelt bij een eventueel aan te vragen uitwegvergunning. De rechtbank is van oordeel dat het college de verkeersveiligheid ten onrechte niet bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening heeft betrokken. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat sprake is van een toename van het aantal parkeerplaatsen waar dat volgens het bestemmingsplan niet mogelijk was. Daarnaast is sprake van een uitbreiding van het bouwvolume waardoor een intensiever gebruik van de grond mag worden verwacht dan voorzien in het bestemmingsplan. Gelet op de vergunde afwijkingen van het bestemmingsplan kan dus een verandering en toename van verkeersstromen worden verwacht die niet is betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Daarom had het college de omgevingsvergunning niet mogen verlenen zonder de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid te onderzoeken en bij zijn afweging te betrekken.
27. Dat er, zoals op de zitting is gebleken, bij het pand al een uitrit aanwezig is, maakt het voorgaande niet anders. Op de zitting is onduidelijk gebleven of deze uitrit is vergund. Als de uitrit is vergund is dat niet gebeurd met inachtneming van de onderhavige, gewijzigde invulling van het bestemmingsplan. Daardoor blijft een nieuwe ruimtelijke beoordeling relevant. Is de uitrit niet vergund dan staat bij voorbaat niet vast dat er alsnog een vergunningplicht geldt en dus evenmin dat de verkeersveiligheid ter plaatse alsnog zal worden getoetst. Maar zelfs als zo’n toets nog wordt uitgevoerd in het kader van een aanvraag voor een uitritvergunning, laat dat onverlet dat het college in het kader van de onderhavige procedure al gehouden is na te gaan welke ruimtelijke gevolgen, zoals voor de verkeersveiligheid, aan de orde zijn.

Parkeren

28. [eiser 3] en [eiser 4] en [eiser 5] e.a. voeren aan dat het college de parkeernormen onjuist heeft toegepast. De berekeningen van het college zijn te beperkt en niet overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente Aalsmeer. Op het moment zijn de parkeerplaatsen al erg schaars en met de realisering van de bouwplannen zal de parkeerdruk alleen maar toenemen. Het college heeft de Nota Parkeernormen 2016 (hierna: de Parkeernota) onjuist toegepast. Daarnaast borgt de omgevingsvergunning onvoldoende dat vergunninghouder de parkeerplaatsen realiseert. In de vergunning staat alleen dat verrichte werkzaamheden uitgevoerd moeten worden conform de bijlagen bij de vergunning, niet dat de werkzaamheden verricht moeten worden. [eiser 5] e.a. verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling. [18] Tekeningen op grond waarvan kan worden beoordeeld of er bijvoorbeeld van de juiste oppervlakte is uitgegaan ontbreken, althans de ingetekende parkeerplaatsen zijn te klein en onbruikbaar voor grote auto’s. Ook de draaicirkel/manoeuvreerruimte is te klein. Uitgaande van de maatvoering op de website ruimtelijkeplannen.nl is er minder dan de vereiste minimale breedte van zes meter voor de weg. De geplande parkeervakken kunnen hierin niet gerealiseerd worden. Verder betogen [eiser 5] e.a. dat het college de verrekening van de met de winkelruimte gepaard gaande parkeerbehoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Voorheen was er, los van de [bedrijf 1] , geen detailhandel aanwezig, zodat de daarmee gemoeide parkeerbehoefte niet in mindering mag worden gebracht. Tot slot voert [eiser 1] aan dat het beeld van de opstelplaats voor de brandweerauto niet overeenkomt met de praktijk.
29. De rechtbank overweegt over de breedte van de weg dat het college satellietfoto’s heeft overgelegd waaruit blijkt dat de kadastrale percelen 11,44 meter zijn. [eiser 5] e.a. en [eiser 2] hebben niet onderbouwd dat deze maatvoering onjuist is. Ook is niet gebleken dat de geplande parkeerplaatsen hier niet in passen.
29. De rechtbank is verder van oordeel dat het college de parkeerbehoefte van de eerder aanwezige detailhandel heeft mogen verrekenen. Vaststaat namelijk dat er op enig moment detailhandel aanwezig was. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld is tijdelijke leegstand van een pand bij het berekenen van de parkeerbehoefte niet relevant. [19] Dat er desondanks reden is om de detailhandel buiten beschouwing te laten is niet gebleken.
31. Over de manoeuvreerruimte heeft het college geconcludeerd dat de afstand van de zes parkeerplaatsen tot de erfgrens ruim zes meter betreft. De afstand van de drie naast elkaar gelegen parkeerplaatsen tot de dichtstbijzijnde parkeerplaats bedraagt zeven meter. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van voldoende manoeuvreerruimte. Over de opstelplaats van de brandweerauto overweegt de rechtbank dat er nog ruimte aanwezig is om met een auto te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 1] niet aannemelijk gemaakt dat dit leidt tot onveilige verkeerssituaties. Voor zover eisers nog andere punten hebben aangevoerd, maakt dit het oordeel niet anders. De gronden slagen niet.
Geluid
32. [eiser 3] en [eiser 4] stellen zich op het standpunt dat hun woning binnen een directe cirkel van geluidshinder is gevestigd en daardoor ligt hun woning in het middelpunt van de toename van geluid. Hier is volgens hen onvoldoende onderzoek naar gedaan. Ook [eiser 1] betoogt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen voor de geluidsbelasting. De bevoorrading van de [bedrijf 1] vindt namelijk tussen het [bedrijf 2] en zijn woning plaats, op een tijdstip eerder dan 07:00 uur.
32. De rechtbank is allereerst van oordeel dat [eiser 3] en [eiser 4] niet hebben onderbouwd dat hun woning in een directe cirkel van geluidshinder ligt. Dat zij geluidshinder zullen ondervinden als gevolg van het bouwplan (nadat dit eenmaal is gerealiseerd) is ook overigens niet gebleken. Verder heeft vergunninghouder op de zitting toegelicht dat de bevoorrading van de [bedrijf 1] niet aan de kant van de woning van [eiser 1] plaatsvindt, maar aan de andere kant van het gebouw. De gronden slagen niet.
Goed woon- en leefklimaat
34. [eiser 5] e.a., [eiser 2] en [eiser 1] betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet leidt tot een aantasting van een goed woon- en leefklimaat. Het college heeft alleen overwogen dat er geen rechtstreeks zicht is op een aangrenzend erf vanaf een te realiseren balkon of raam, of dat de afstand meer dan twee meter is. Het college had ook moeten beoordelen of sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op de privacy. Door de bijbehorende bouwwerken kan alsnog sprake zijn van een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat. Ter onderbouwing verwijzen [eiser 5] e.a. en [eiser 2] naar een uitspraak van de Afdeling. [20] Ook bij een vergunning om af te wijken van het bestemmingsplan moet acht worden geslagen op de ruimtelijke gevolgen van wat na de vergunning vergunningvrij kan worden uitgebouwd.
35. Ook deze grond slaagt niet. De rechtbank overweegt hiertoe dat op grond van het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte geldt van acht meter. Ook met deze bouwhoogte ontstaat er uitzicht op onder meer het perceel van [eiser 1] . Dat de overschrijding van de bouwhoogte tot gevolg heeft dat er een (grotere) inbreuk op de privacy plaatsvindt dan maximaal al mogelijk was onder het bestemmingsplan zelf, is niet gebleken.
Bouwbesluit 2012
35. [eiser 1] voert aan dat het college bij de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) ten onrechte alleen aandacht heeft besteed aan de geluidsbelasting ten gevolge van de installaties/warmtepomp van het nieuwe gebouw en/of de brandveiligheid. Het college heeft niet onderzocht of schade aan zijn bebouwing kan ontstaan in de zin van de artikelen 8.1 en 8.2 van het Bouwbesluit. [eiser 1] betoogt verder dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar verzakking/inklinken van de bodemlaag. De gegevens van het inbrengen van damwanden voor de kelder/bergingen ontbreken. De DPA palen zijn trillingvrij, maar de bijbehorende damwanden niet. Het grootste risico ontstaat bij het bemalen van de bouwput. De woningen in het beschermd dorpsgezicht zijn niet geheid, omdat ze op een kleiplaat van ongeveer 60 centimeter staan met daaronder een veenlaag. Als deze veenlaag uitdroogt, is verzakking/inklinken van de bodemlaag een logisch gevolg.
35. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de geluidsbelasting door de vergunninghouder rapportages zijn overgelegd met betrekking tot de geluidsbepalingen uit hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit. [eiser 1] heeft niet onderbouwd op welke punten deze rapportages niet juist of onvolledig zijn. Het college heeft verder toegelicht dat aan de omgevingsvergunning het voorschrift is verbonden dat vergunninghouder een Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatieplan moet maken en overleggen aan het college. Het college moet dit plan goedkeuren, voordat vergunninghouder aan de werkzaamheden mag beginnen. Niet gebleken is dat nu al moet worden aangenomen dat [eiser 1] desondanks schade zal lijden. De grond slaagt niet.
Welstandstoets
35. [eiser 5] e.a. en [eiser 2] voeren aan dat het college onvoldoende heeft gekeken naar de gevolgen van de bebouwing vanuit welstandstechnisch oogpunt. De geldende Welstandsnota is niet beperkt tot de lijn op de kaart waarmee het beschermd dorpsgezicht is aangewezen. Het gaat over alle bebouwing in de gemeente Aalsmeer, behalve gebieden die zijn uitgezonderd. Het perceel waar de herontwikkeling plaatsvindt, is geen welstandsvrij gebied. Bovendien moet volgens de Welstandsnota voor een herontwikkeling een stedenbouwkundige beoordeling plaatsvinden. De bestreden besluiten bevatten geen verwijzing naar de Voorschriften behorende bij de waardevaststelling van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht van (onder andere) de [adres 3] (hierna: de voorschriften). Het college heeft aan de hand van de gebiedsbeschrijving in de Welstandsnota een beoordeling moeten uitvoeren. [eiser 5] e.a. voeren ook aan dat het zicht vanuit de [adres 3] op de [adres 1] verdwijnt, omdat tegen de kadastrale grens aan wordt gebouwd. Er wordt ten onrechte uitgegaan van de veronderstelde legale aanwezigheid van een overkapping. De nieuw te realiseren uitbreiding wordt daarom ten onrechte als minder vergaand beschouwd dan de uitbreiding in wezen is. In de toelichting van het bestemmingsplan en de beantwoording zienswijzen wordt hierover opgemerkt dat verdere bebouwing dan waar het bouwvlak op ziet als ongewenst wordt beschouwd. Bij de beoordeling van de welstand moet acht worden geslagen op het conflict van de voorgestane bebouwing met de redengevende omschrijving om de andere bebouwing langs de [adres 3] aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht. Hier is onvoldoende aandacht aan besteed.
35. De rechtbank stelt vast dat het college een welstandsadvies en een stedenbouwkundig advies aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd. De conclusie van deze adviezen is dat er geen bezwaren zijn tegen het bouwplan. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in principe geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [21]
40. De rechtbank stelt verder vast dat de welstandstoets is uitgevoerd aan de hand van het op het perceel geldende welstandsregime. Dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen is niet gebleken. Eisers hebben geen (tegen)advies overgelegd.
40. Over het stedenbouwkundig advies overweegt de rechtbank dat hieruit blijkt dat er oog is geweest voor het beschermd dorpsgezicht. De rechtbank is van oordeel dat ook niet is gebleken dat het stedenbouwkundig advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De gronden slagen niet.
Overige gronden
Huisnummering
42. [eiser 1] voert aan dat de huisnummering van de appartementen tot grote problemen en verwarring met zijn eigen huisnummer zal leiden.
42. De rechtbank overweegt dat het huisnummerbesluit in deze procedure niet voorligt. De grond slaagt dan ook niet.
Rol bezwaarschriftencommissie
42. [eiser 2] betoogt dat het niet op de weg van een externe commissie ligt om de motivering van een omgevingsvergunning nader te onderbouwen. [eiser 2] verwijst naar artikel 3 van de Regeling op de ambtelijke commissie voor de bezwaarschriften Aalsmeer. De onafhankelijke houding valt niet te rijmen met het door de commissie herstellen van een gebrek in de omgevingsvergunning, ten bate van vergunninghouder.
42. De rechtbank is met het college van oordeel dat het de taak is van de bezwaarschriftencommissie om het college te adviseren over de te nemen beslissing op bezwaar. Als het college tot een onjuiste vaststelling van feiten is gekomen, kan de bezwaarschriftencommissie een advies geven over de juiste vaststelling van de feiten en de gevolgen die daaraan moeten worden verbonden. Het college kan dat advies overnemen als het, zoals in dit geval, aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De grond slaagt niet.

Conclusie

46. De beroepen van [eiser 1] en [eiser 2] gericht tegen het niet tijdig beslissen zijn niet-ontvankelijk. Zoals hiervoor is overwogen onder 26 en 27 heeft het college de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in de bestreden besluiten te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met nieuwe beslissingen op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Om het gebrek te herstellen, moet het college motiveren wat de gevolgen zijn van het bouwplan voor de verkeersveiligheid. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
46. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
46. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [22]
49. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mr. T.L. Fernig – Rocour en mr. M.W. Speksnijder, leden, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
griffier
voorzitter
in de beroepen tegen de bestreden besluiten:

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.[eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 11] , [eiser 12] , [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15] , [eiser 16] , [eiser 17] , [eiser 18] , [eiser 19] , [eiser 20] , [eiser 21] , [eiser 22] , [eiser 23] en [eiser 24] .
2.Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit is in strijd met artikel 9.2.1., aanhef en onder a, van het bestemmingsplan.
4.Dit is in strijd met artikel 9.2.1., aanhef en onder c, van het bestemmingsplan.
5.Dit is in strijd met artikel 9.2.1., aanhef en onder d, van het bestemmingsplan.
6.Dit is in strijd met artikel 14.1.2, van het bestemmingsplan.
7.Dit is in strijd met artikel 27.3.1, aanhef en onder a en c, van het bestemmingsplan.
8.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
9.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo, in combinatie met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
10.De uitspraak van 10 juli 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2861.
11.De uitspraak van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:268.
12.Artikel 3.7 van de Wabo.
13.Artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:940.
15.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3875.
16.[eiser 5] e.a. en [eiser 2] verwijzen hiervoor ook naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:393.
17.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2679.
18.De uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1148.
19.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2690.
20.De uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1654.
21.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2928.
22.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.