ECLI:NL:RBOBR:2023:393

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
SHE 22/333, SHE 22/1637 en SHE 22/1820
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen en aanleg van terreinverharding in Veghel

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken SHE 22/333, SHE 22/1637 en SHE 22/1820, betreffende een omgevingsvergunning voor de bouw van 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan te Veghel. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad ondeugdelijk gemotiveerd waren en dat eiser 1 ten onrechte niet was gehoord. De rechtbank vernietigde de besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022, en herroept het herstelbesluit van 17 maart 2022 voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanleggen van de verharding. De rechtbank oordeelde dat het college niet had aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein zou zijn en dat de vergunning voor de aanleg van terreinverharding niet was aangevraagd. De rechtbank schorst de besluiten van 29 juli 2021 en 17 maart 2022 en draagt het college op binnen tien weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/333, SHE 22/1637 en SHE 22/1820

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser 1

(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt),

[eisers] , uit [plaatsnaam] , eisers 2(gemachtigde: mr. A.A.P.M. Theunen),

[eisers], uit [plaatsnaam] , eisers 3 [1]
(gemachtigde: mr. A.A.P.M. Theunen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college
(gemachtigde: mr. H.J.M. Marcus).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Woningbouwvereniging AREAte Uden, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. R.D. van Oevelen).
Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak van 7 oktober 2022. [2]

Inleiding

1. De rechtbank houdt vast aan de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak is geoordeeld over formele punten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde mandaatgebreken herstellen. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak de onbevoegd genomen besluiten bekrachtigd. Nadat eisers hierop hebben gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.1
Vervolgens heeft de rechtbank de vijf zaken gesplitst in respectievelijk twee en drie zaken die gevoegd worden behandeld. Deze uitspraak heeft betrekking op de gevoegde zaken van eiser 1 (SHE 22/333), eisers 2 (SHE 22/1637) en eisers 3 (SHE 22/180). In deze drie zaken gaat het om de omgevingsvergunning voor:
- het bouwen van 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan te Veghel;
- het maken van een uitrit naar de Zeven Eikenlaan;
- het verharden van 24 parkeerplaatsen.
1.2
In de tussenuitspraak is al aangegeven tegen welke besluiten de beroepen zijn gericht. De rechtbank vermeldt voor de duidelijkheid dat:
- het beroep van eiser 1 is gericht tegen het besluit van 6 januari 2022 waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard; zijn beroep is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het herstelbesluit van 17 maart 2022 en het (aanvullende) besluit op bezwaar van 1 juli 2022 waarbij is vastgehouden aan de ongegrondverklaring van het bezwaar;
- het beroep van eisers 2 en 3 is gericht tegen de afzonderlijke besluiten die het college op 1 juli 2022 op hun bezwaren heeft genomen.

De totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Vergunninghoudster heeft op 24 december 2020 een aanvraag ingediend voor de bouw van 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan en het maken van een uitweg naar de Zeven Eikenlaan. Het te realiseren plan bestaat uit een begane grond en drie verdiepingen. Bij het bouwplan zijn 22 verharde parkeerplaatsen ingetekend op de projectlocatie.
2.1
Er zijn op de projectlocatie meerdere bestemmingsplannen van toepassing, waaronder het bestemmingsplan “Koolenkampen-Iepenlaan”. In dat bestemmingsplan heeft de projectlocatie de bestemming ‘wonen’ en de dubbelbestemming ‘archeologie’ en de aanduiding ‘gestapelde woningbouw’ en een maatvoering. Ook gelden op de projectlocatie het “Paraplubestemmingsplan Parkeren” en het bestemmingsplan “Harmonisatie van diverse regelingen (‘laaghangend fruit’)”.
2.2
Met het besluit van 29 juli 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de 15 appartementen en het maken van een uitrit naar de Zeven Eikenlaan. Met het herstelbesluit van 17 maart 2022 heeft het college alsnog ontheffing verleend van het bouwverbod van artikel 17.2 van de planregels en heeft het een omgevingsvergunning verleend voor het verharden van 24 parkeerplaatsen.
2.3
Het college is bij het besluit van 6 januari 2022 (besluit op bezwaar van eiser 1) en de besluiten van 1 juli 2022 (afzonderlijke besluiten op de bezwaren van eiser 1, eisers 2 en eisers 3) bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de genoemde activiteiten gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er mandaatgebreken kleven aan het door eiser 1 bestreden besluit van 6 januari 2022 en de door alle eisers bestreden besluiten van 1 juli 2022. De rechtbank beoordeelt eerst of het college deze mandaatgebreken heeft hersteld. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de bestreden besluiten aan de hand van de beroepsgronden van eisers 1, 2 en 3.
3.1
De rechtbank komt tot het oordeel dat de mandaatgebreken zijn hersteld en dat de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond zijn. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mandaatgebreken
4. De rechtbank stelt vast dat het college het onbevoegd in mandaat genomen besluit van 6 januari 2022 en één van de onbevoegd in mandaat genomen besluiten op bezwaar van 1 juli 2022 [3] in zijn vergadering van 27 september 2022 heeft bekrachtigd. Op 18 oktober 2022 heeft het college ook de twee andere onbevoegd in mandaat genomen besluiten op bezwaar van 1 juli 2022 [4] bekrachtigd.
4.1
Eisers voeren aan dat het niet om een licht mandaatgebrek gaat, maar om een onbevoegd afdoeningsmandaat. Dat is volgens eisers niet gerepareerd. Het college heeft volgens hen niet inhoudelijk op basis van een daartoe strekkend voorstel de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de 15 appartementen beoordeeld. Het college is niet volledig en juist op de hoogte gesteld van de redenen die aan de bekrachtiging ten grondslag liggen. Niet is aangegeven waarom de mandaatregeling niet voorziet in het nemen van deze besluiten. Zonder enige uitleg is voorgesteld om de betreffende besluiten te bekrachtigen. Het is dezelfde ambtenaar die het besluit heeft voorbereid, namens het college heeft ondertekend, het herstelbesluit heeft voorbereid en ondertekend, namens het college is verschenen en het woord heeft gevoerd voor de bezwaarschriftencommissie en de rechtbank. Dezelfde ambtenaar heeft ook het collegevoorstel geschreven tot herstel van het bevoegdheidsgebrek.
4.2
De rechtbank oordeelt dat de mandaatgebreken zijn hersteld. Dat wat eisers aanvoeren, leidt niet tot twijfel aan de bekrachtiging van de onbevoegd in mandaat genomen besluiten. Het is aan het college zelf om zich te vergewissen van de redenen waarom een mandaatgebrek aan de orde is. Door de besluiten te bekrachtigen, geeft het college (het bevoegde orgaan) te kennen akkoord te zijn met de inhoud van de onbevoegd genomen besluiten. De besluiten zouden anders immers niet bekrachtigd worden. Het college heeft de onbevoegd in mandaat genomen besluiten voor zijn rekening genomen. De besluiten die het college heeft bekrachtigd, gelden nu als door het college genomen besluiten. Daarom is niet meer van belang of de mandaatregeling voorziet in het (in mandaat) nemen van deze besluiten.
4.3
Nu de mandaatgebreken zijn hersteld, zal de rechtbank de bestreden besluiten inhoudelijk beoordelen.
Hoorplicht eiser 15.1 Eiser 1 betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord. Zijn gemachtigde en hij mochten enkel als toehoorder aanwezig zijn bij de hoorzitting.
5.2
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser 1 het recht om te worden gehoord, heeft prijsgegeven door een ingebrekestelling te sturen. Het college had immers niet binnen twee weken een advies van de Commissie Rechtsbescherming Meierijstad (de Commissie) kunnen krijgen en dat ten grondslag kunnen leggen aan de beslissing op bezwaar.
5.3
Deze beroepsgrond slaagt. Eiser 1 is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet gehoord. De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt dat eiser 1 het recht om te worden gehoord, door het sturen van een ingebrekestelling, heeft prijsgegeven. Een dergelijke redenering zou ertoe leiden dat het stelsel van rechtsbescherming dat ziet op het niet-tijdig nemen van een besluit ondermijnd kan worden. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om bestuursorganen te bewegen tijdig besluiten te nemen. Het strookt daarmee evident niet om de inhoud van de procedure na een ingebrekestelling anders in te richten, door bijvoorbeeld aan het horen van eisers voorbij te gaan. Anders dan het college stelt, heeft eiser 1 niet geaccepteerd dat hij niet gehoord zou worden. Het bestreden besluit van 6 januari 2022 moet dan ook worden vernietigd wegens schending van de hoorplicht.
Motivering bestreden besluiten eiser 1
6.1
Volgens eiser 1 is niet inhoudelijk ingegaan op zijn bezwaargronden. Hij heeft zich in bezwaar uitgelaten over de archeologische waarden, het aantal parkeerplaatsen, de uitweg, het kappen van een boom, het bergingenblok en de wenteltrap en galerijen. In het bestreden besluit van 6 januari 2022 is op geen enkele wijze ingegaan op deze bezwaargronden. Ook in het bestreden besluit van 1 juli 2022 is volgens eiser 1 nog steeds niet ingegaan op alle bezwaargronden.
6.2
Het college wijst erop dat hij zich in het bestreden besluit van 6 januari 2022 het recht heeft voorbehouden om, op grond van artikel 6:19 van de Awb, het besluit nader aan te vullen. Het college stelt zich daarnaast op het standpunt dat wel op de bezwaargronden is ingegaan, namelijk in de reactie op de door Bernhaege ingestelde beroepen (geregistreerd onder SHE 22/1637 en SHE 22/1820). In het bij de Commissie ingediende verweerschrift in die zaak en de reactie op de pleitaantekeningen van de eisers in die zaak, is inhoudelijk ingegaan op de bezwaargronden van eisers. Ter zitting heeft het college tevens verwezen naar het schriftelijke stuk van 14 februari 2022, waarin op alle bezwaargronden zou zijn ingegaan.
6.3
De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit van 6 januari 2022 onvoldoende is gemotiveerd. Aan dit besluit ligt geen enkele inhoudelijke motivering ten grondslag. Het college heeft daarin overwogen met een aanvulling te komen waarin een en ander (nader) wordt gemotiveerd. Deze werkwijze is naar het oordeel van de rechtbank onbehoorlijk. Artikel 6:19 van de Awb schrijft voor dat, wanneer een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging wordt genomen, het reeds ingestelde bezwaar of beroep ook op dat intrekkings-, wijzigings- of vervangingsbesluit ziet. Deze bepaling biedt een bestuursorgaan niet de mogelijkheid om de inhoudelijke beoordeling en de motivering van een besluit ‘door te schuiven’ naar een later te nemen aanvullend besluit. Een dergelijke benadering is in strijd met de in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vastgelegde verplichting dat een beslissing op bezwaar moet berusten op een deugdelijke motivering. Ook zou die benadering de rechtsbescherming tegen niet-tijdig beslissen zinledig maken, omdat het de mogelijkheid creëert een besluit te nemen zonder dat een inhoudelijke heroverweging heeft plaatsgevonden.
6.4
Ook het bestreden besluit van 1 juli 2022 is door het college onvoldoende gemotiveerd. In dit besluit wordt door het college verwezen naar de bespreking van gronden die door andere eisers zijn aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verwijzing niet worden gezien als een voldoende bespreking en motivering van de gronden die eiser 1 in bezwaar heeft aangevoerd. Alleen al niet omdat deze gronden inhoudelijk niet (op alle punten) overeenkomen. Zo betwist eiser 1, in tegenstelling tot de eisers in de andere beroepen, dat 24 parkeerplaatsen voldoende is en voert eiser 1 als enige in bezwaar gronden aan met betrekking tot het bergingenblok. Ook het schriftelijke stuk van 14 februari 2022, waarnaar het college ter zitting heeft verwezen, bevat geen (inhoudelijke) motivering op genoemde punten. Sterker nog, daarin wordt op pagina 5 expliciet overwogen dat partijen het erover eens zijn dat 24 parkeerplaatsen voldoende is voor het te realiseren bouwplan. Dit is evident onjuist, omdat eiser 1 in bezwaar juist heeft aangevoerd dat 29 parkeerplaatsen benodigd zijn.
6.5
Deze beroepsgrond slaagt. Het college is niet op alle bezwaren van eiser 1 ingegaan en heeft de bestreden besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
Beginsel van fair play
7.1
Eisers 2 en 3 betogen dat uit alles blijkt dat het college vergunninghoudster van dienst wil zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning in een historisch én archeologisch kwetsbaar gedeelte van het centrum van Veghel. Vergunninghoudster komt voort uit het oude woningbedrijf van de gemeente Veghel. Het college denkt niet mee over oplossingen op punten die als knellend worden ervaren. Ook kwam het herstelbesluit dusdanig laat dat eisers daarop niet (goed) hebben kunnen reageren. Volgens eisers 2 en 3 heeft het college daarom in strijd gehandeld met het beginsel van fair play zoals in artikel 2:4 van de Awb is vastgelegd.
7.2
Het college herkent zich niet in dit betoog en ontkent dat hij vergunninghoudster een voorkeursbehandeling heeft gegund. Het college benadrukt dat er, vanwege het limitatief-imperatief stelsel, op veel punten geen ruimte is om belangen af te wegen.
7.3
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. Op grond van artikel 2:4, tweede lid, waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
7.3.1
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van eisers 2 en 3 dat het beginsel van fair play is geschonden. Door eisers 2 en 3 zijn geen objectieve aanknopingspunten naar voren gebracht die op schending van dit beginsel wijzen. De enkele omstandigheid dat vergunninghoudster voortkomt uit het oude woningbedrijf van de gemeente Veghel is daarvoor onvoldoende. Dat het college naar eisers mening onvoldoende heeft meegedacht over eventuele oplossingen voor knelpunten kan evenmin tot de conclusie leiden dat het beginsel van fair play geschonden is. Zoals het college terecht stelt, is er bij een aanvraag voor de activiteit bouwen, voor zover dit binnen het bestemmingsplan past, geen ruimte om belangen af te wegen. Het college heeft daarom op veel punten geen belangenafweging mogen maken.
7.3.2
De rechtbank volgt het standpunt van eisers dat het herstelbesluit zo laat is genomen dat zij daar niet op hebben kunnen reageren evenmin. Dit is feitelijk onjuist. Eisers hebben namelijk wel een mogelijkheid gehad om te reageren op het herstelbesluit. Het herstelbesluit is genomen op 17 maart 2022 en de besluiten op de bezwaren van eisers 2 en 3 zijn genomen op 1 juli 2022. Eisers 2 en 3 hebben daarom voldoende gelegenheid gehad om op het herstelbesluit te reageren.
7.4
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het bestemmingsplan met plantoelichting
8.1
Eisers 2 en 3 betogen dat het bouwplan in strijd is met de plantoelichting bij het bestemmingsplan “Koolenkampen – Iepenlaan 2009”. De bouwregels zijn op zichzelf niet voldoende duidelijk. In de toelichting wordt namelijk op verschillende pagina’s (23, 30, 43, 48, 56, 67 en 71) uitgebreid ingegaan op de projectlocatie. De planwetgever heeft expliciet op meerdere plaatsen in de toelichting de projectlocatie verduidelijkt. Daarom kan in redelijkheid niet worden gesteld dat de bouwregels uit artikel 14.4 van de planregels zo duidelijk zijn voor wat de projectlocatie betreft dat zonder de uitleg van de toelichting kan worden volstaan, aldus eisers 2 en 3.
8.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de toelichting bij het bestemmingsplan niet (juridisch) bindend is. In het bestemmingsplan zijn volgens het college geen regels opgenomen die zien op het aantal bouwlagen en/of het aantal appartementen. Daarom hoeft aan wat in de plantoelichting is opgenomen niet te worden getoetst.
8.3
De rechtbank stelt voorop dat de verbeelding en de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan is. Volgens vaste jurisprudentie dient een planregel omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. [5] De rechtszekerheid vereist immers dat kan worden uitgegaan van wat in het bestemmingsplan is bepaald. Indien de planregels duidelijk zijn, wordt niet toegekomen aan een uitleg van de bedoeling van de planwetgever. De op de plankaart dan wel verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij horende regels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of een bepaald bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De toelichting bij het bestemmingsplan maakt geen deel uit van het bestemmingsplan en is niet bindend. De toelichting heeft slechts in zoverre betekenis dat deze meer inzicht kan geven over de bedoeling van de planwetgever, indien de bestemming en de daarbij behorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 14.4 van de planregels duidelijk. In deze bepaling staat duidelijk en ondubbelzinnig opgesomd welke activiteiten toegestaan zijn en aan welke (rand)voorwaarden moet worden voldaan. In deze bepaling zijn geen beperkingen gesteld aan het aantal bouwlagen en het aantal appartementen.
Dat een nadere invulling is gegeven in de plantoelichting, betekent niet dat de bestemmingsplanregel op zichzelf onduidelijk is. Dat betekent dat niet naar de (nadere) uitleg die in de plantoelichting aan artikel 14.4 van de planregels is gegeven, hoeft te worden gekeken.
8.5
Eisers hebben de rechtbank verzocht een getuige op te roepen die betrokken was bij de totstandkoming van het bestemmingsplan om zijn kennis over dat bestemmingsplan en de daarbij horende plantoelichting te delen. Nu de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het bestemmingsplan duidelijk (en onherroepelijk) is, kan het horen van de getuige redelijkerwijs niet bijdragen aan een goede beoordeling van de zaak. De rechtbank ziet daarom met toepassing van artikel 8:63, tweede lid, van de Awb af van het oproepen en horen van de getuige.
8.6
Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Welstand
9.1
Eisers 2 en 3 voeren aan dat ten onrechte geen beeldkwaliteitsplan voor het bouwplan is opgesteld. Er is sprake van nieuwbouw en de Welstandsnota Meierijstad 2018 (de welstandsnota) schrijft in dat geval voor dat een beeldkwaliteitsplan (of -paragraaf) moet worden opgesteld. De bouwaanvraag had vanwege het ontbreken van een beeldkwaliteitsplan niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aldus eisers 2 en 3.
9.2
Het college is van mening dat geen beeldkwaliteitsplan hoeft te worden opgesteld. Ter zitting is door de welstandsgedelegeerde aangegeven dat dit volgt uit het stroomschema van paragraaf 4.3 van de welstandsnota. Omdat de projectlocatie is gelegen in het Historisch Centrum, moet volgens het college aan die waarden worden getoetst en kom je niet meer toe aan de toetsing voor nieuwbouw in overige gebieden.
9.3
De aanvraag om een omgevingsvergunning moet overeenkomstig artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 12a van de Woningwet, worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. De welstandsnota is daarbij het toetsingskader. De rechtbank is van oordeel dat de welstandsnota in dit geval geen beeldkwaliteitsplan vereist. Vaststaat dat de projectlocatie in het historisch centrum van Veghel ligt. De toepassing van het stroomschema van paragraaf 4.3 van de welstandsnota leidt tot de conclusie dat moet worden getoetst aan de criteria historische waarden en aan algemene criteria. De algemene criteria (paragraaf 5.1) en de criteria historische waarden (paragraaf 5.2) vereisen geen beeldkwaliteitsplan. De verwijzing door eisers 2 en 3 naar paragraaf 5.5 van de welstandsnota leidt niet tot een ander oordeel. Paragraaf 5.5 bevat criteria voor nieuwbouw. Deze paragraaf heeft echter alleen betrekking op vergunningplichtige bouwactiviteiten in gebieden die niet onder het bereik van één van de paragrafen 5.2 tot en met 5.4 vallen. Omdat de bouwactiviteiten in het projectgebied onder het bereik van paragraaf 5.2 vallen, zijn de criteria van paragraaf 5.5 niet van toepassing. Paragraaf 5.5 vereist dan ook geen beeldkwaliteitsplan van vergunninghoudster.
9.4
Eisers 2 en 3 voeren aan dat de Commissie voor rechtsbescherming ten onrechte heeft overwogen dat de door hen overgelegde second opinion aan de welstandscommissie is voorgelegd en dat de welstandscommissie puntsgewijs en gemotiveerd heeft aangevoerd dat het bouwplan wel voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Volgens eisers 2 en 3 voldoet het bouwplan op zichzelf, in relatie tot het monument en in relatie tot zijn omgeving niet aan de voor dat gebied geldende beoordelingscriteria en daarmee niet aan de redelijke eisen van welstand. Zij verwijzen daarbij naar het aanvullende deskundigenbericht van 12 juli 2022 van ir. Knuijt.
9.5
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarbij baseert het college zich op het advies van de welstandscommissie van 6 januari 2022 en op de reacties die de welstandscommissie op 17 maart 2022 en op 17 mei 2022 heeft gegeven op de second opinion van ir. Knuijt. Het college is van mening dat de welstandsadviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, de redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het college ziet in de aangepaste second opinion van 12 juli 2022 geen aanleiding om af te wijken van de adviezen van de welstandscommissie.
9.6
De rechtbank stelt voorop dat het college zich ervan moet vergewissen of op een advies mag worden afgegaan door te beoordelen of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting volgt uit artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [6]
9.7
De rechtbank ziet in de wijze van totstandkoming en de inhoud van het advies van de welstandscommissie geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit welstandsadvies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de welstandscommissie op 17 maart 2022 en op 17 mei 2022 heeft gereageerd op de second opinion van ir. Knuijt. Dat ir. Knuijt in zijn second opinion van 12 juli 2022 volhardt in een andere waardering van de welstandsaspecten, neemt niet weg dat het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de adviezen van de welstandscommissie.
9.8
De beroepsgronden die betrekking hebben op de welstandsbeoordeling slagen niet.
De wenteltrap en galerijen
10.1
Eiser 1 heeft in bezwaar betoogd dat zowel de wenteltrap als de beide galerijen buiten het bouwvlak liggen en niet vergunningvrij zijn. Deze voldoen daarom niet aan het bestemmingsplan. Eiser 1 stelt dat in het bestreden besluit van 1 juli 2022 (nog steeds) niet is ingegaan op zijn bezwaren over de wenteltrap en galerijen.
10.2
Eisers 2 en 3 betogen dat de wenteltrap naar zijn aard, schaal en grootte niet als ondergeschikt bouwwerk kan worden beschouwd. Het maakt immers prominent deel uit van het te realiseren plan. De trap moet worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening. Een wenteltrap ‘in de tuin’ van bezwaarmakers Van der Doelen schendt evident hun privacy en woon- en leefgenot.
10.3
Het college stelt zich op het standpunt dat de wenteltrap in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is er volgens het college geen ruimte om een belangenafweging te maken.
10.4
De rechtbank overweegt het college in het door eiser 1 bestreden besluit van 1 juli 2022 inderdaad niet is ingegaan op de bezwaargronden die zien op de wenteltrap en de galerijen. Ook in de stukken waarnaar het college in dat bestreden besluit verwijst, wordt dit niet besproken. Dat betekent, in navolging van wat in rechtsoverweging 6.3 en 6.4 van deze uitspraak is overwogen, dat het door eiser 1 bestreden besluit van 1 juli 2022 ondeugdelijk is gemotiveerd.
10.5
Het college is in de fase van het beroep bij de rechtbank ingegaan op de wenteltrap, maar niet op de galerijen. De rechtbank zal het standpunt van het college over de wenteltrap bespreken. Het college zal in het na vernietiging te nemen besluit alsnog moeten ingaan op het bezwaar van eiser 1 over de galerijen.
10.6
De rechtbank stelt vast dat de wenteltrap is geprojecteerd op het gebied met de aanduiding “achtertuin of bebouwd erf”. Op grond van artikel 14.2 van de planregels mogen deze gronden worden bebouwd met in de bestemming passende bouwwerken. De wenteltrap dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een ondergeschikt bouwwerk. Dit vloeit voort uit artikel 1.40 van het bestemmingsplan “Harmonisatie van diverse regelingen (‘laaghangend fruit’)”. Dit artikel bepaalt expliciet dat ondergeschikte bouwdelen zijn:
ondergeschikte delen aan een gebouw, zoals trappen (…). Dat betekent dat de wenteltrap binnen het bestemmingsplan past.
10.7
De rechtbank komt verder tot het oordeel dat bezwaren met betrekking tot privacy, daglicht, uitzicht en woon- en leefgenot als gevolg van de locatie van de wenteltrap, niet tot vernietiging van de bestreden besluiten kunnen leiden. De locatie van de wenteltrap past immers binnen het bestemmingsplan.
10.8
De beroepsgronden met betrekking tot de wenteltrap slagen niet. De beroepsgrond van eiser 1 met betrekking tot de galerijen slaagt wel en leidt tot vernietiging van de bestreden besluiten.
Gecombineerd bergingenblok
11.1
Eiser 1 stelt dat er nog steeds niet is ingegaan op zijn bezwaren over het gecombineerd bergingenblok. In bezwaar heeft hij aangevoerd dat sprake is van een gecombineerd bergingenblok met Iepenlaan [nummer] . De beoogde bergingen zijn buiten het perceel en het bouwvlak gelegen en maken kennelijk geen deel uit van de omgevingsvergunning. Als gevolg daarvan wordt volgens eiser 1 niet voldaan aan het Bouwbesluit.
11.2
Volgens het college voldoet het bergingenblok wel aan het Bouwbesluit. Het college verwijst daartoe naar een rapportage van 7 juli 2021 over de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit. Verder voert het college aan dat de beweerdelijke strijd met het Bouwbesluit 2012 niet strekt tot een belang waarin eiser 1 wordt beschermd.
11.3
Het college is in de fase van het beroep alsnog op het bezwaar van eiser 1 over het ontbreken van bergingen op het perceel en het bouwvlak ingegaan. Daarbij heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht beroepen op het relativiteitsvereiste. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De rechtbank overweegt dat het belang van eiser 1 is gelegen in het behoud van zijn woon- en leefklimaat. Zijn beroep op de normen in het Bouwbesluit over de aanwezigheid van een buitenberging heeft daarentegen betrekking op de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van het appartementencomplex. Nu de rechtsregel waar eiser 1 een beroep op doet niet strekt ter bescherming van zijn belangen, kan deze beroepsgrond, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, niet tot vernietiging van de bestreden besluiten leiden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Parkeren12.1 Eiser 1 betwijfelt, onder verwijzing “Nota Parkeernormen Meijerijstad 2018”, of het aantal van 24 parkeerplaatsen voldoende is. Bij 15 dure appartementen dienen 29 parkeerplaatsen aangelegd te worden en bij 15 midden appartementen 27 parkeerplaatsen. Nu nergens uit blijkt dat het appartementen in het goedkope segment zou betreffen, gaat eiser 1 er gelet op de grootte van de appartementen van uit dat deze zijn aan te merken als “etage midden” met een parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen.
Verder betwijfelt eiser 1 of de twee extra parkeerplaatsen die op productie 2B zijn ingetekend aan de voorzijde van het complex, zijn gelegen binnen de perceelsgrens en dus op eigen terrein. Op deze bezwaren is volgens eiser 1 niet gereageerd.
12.2 Eisers 2 en 3 gaan ervan uit dat de parkeerbehoefte gelet op de norm 24 parkeerplaatsen bedraagt. Zij betogen dat vergunninghoudster twee parkeerplaatsen op eigen terrein tekortkomt om aan de eisen uit het “Paraplubestemmingsplan parkeren” te voldoen. Er zijn slechts 22 van de 24 parkeerplaatsen op eigen terrein ingetekend. Daarom wordt volgens hen gehandeld in strijd met de artikelen 2 en 4 van het Paraplubestemmingsplan parkeren. Artikel 2 van het Paraplubestemmingsplan schrijft namelijk voor dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden en artikel 4 bepaalt dat afwijking daarvan aan de hand van een goede ruimtelijke onderbouwing dient te gebeuren, aldus eisers.
12.3
Het college stelt zich op het standpunt dat in het herstelbesluit is onderbouwd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het betreft 24 parkeerplaatsen. Vergunningshoudster heeft de aanvraag aangepast en daarbij de 24 parkeerplaatsen op eigen terrein geplaatst.
12.4
Vergunninghoudster heeft ter zitting aangegeven dat 22 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en twee parkeerplaatsen op openbaar gebied.
12.5
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid rekening behoort te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. [7] De rechtbank stelt vast dat het college niet heeft gereageerd op de bezwaren van eiser 1 over de toename van de parkeerbehoefte. Het college heeft het bestreden besluit van 1 juli 2022 ten aanzien van eiser 1 op dit punt dan ook niet deugdelijk gemotiveerd. Het college heeft ook in de fase van het beroep niet gemotiveerd waarom hij ondanks het bezwaar van eiser 1 van een toename van de parkeerbehoefte van 24 parkeerplaatsen uitgaat. Het college zal dit in het na vernietiging te nemen besluit alsnog dienen te onderbouwen.
12.6
De rechtbank gaat er hierna van uit dat de toegenomen parkeerbehoefte in elk geval 24 parkeerplaatsen bedraagt. Het college heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd om aan de toegenomen parkeerbehoefte te voldoen. Uit de gewijzigde tekening van 24 april 2022 blijkt dat er bij het plan 24 parkeerplaatsen worden ingepast. Anders dan het college in verweer stelt, bevinden twee van die parkeerplaatsen zich niet op eigen terrein, maar op openbaar terrein. Artikel 2, onder a, van het Paraplubestemmingsplan parkeren luidt:
“Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden”
Artikel 2 staat dus toe dat er (ook) parkeerplaatsen op openbaar terrein worden gerealiseerd. Het college is echter niet ingegaan op het bezwaar dat er als gevolg van het maken van een uitrit twee openbare parkeerplaatsen zullen verdwijnen. Als er inderdaad twee openbare parkeerplaatsen verdwijnen, is het realiseren van 24 parkeerplaatsen niet voldoende om in de toegenomen parkeerbehoefte te voorzien. Het college heeft in de bestreden besluiten van 1 juli 2022 dan ook niet deugdelijk gemotiveerd dat aan artikel 2, onder a, van het “Paraplubestemmingsplan parkeren” is voldaan.
12.7
De beroepsgronden over parkeren slagen.
Aanlegvergunning terreinverharding
13.1
Eisers betogen dat voor het aanleggen van de verharding geen aanvraag is ingediend. Het college had daarom nooit een omgevingsvergunning voor die activiteit kunnen verlenen.
13.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de aanvraag onder meer ziet op het realiseren van parkeerplaatsen. Het college heeft de aanvraag daarom eveneens aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit aanleggen. Om aan het overwogene uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2021 te voldoen, heeft het college vastgesteld dat de aanvraag van 24 december 2020 van rechtswege mede ziet op het aanbrengen van de verharding.
13.3
De rechtbank komt tot het oordeel dat er ten onrechte een vergunning is verleend voor de activiteit aanleggen. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 17.4 van de van het bestemmingsplan Koolenkampen-Iepenlaan, is voor het verharden van het terrein een omgevingsvergunning vereist. Het standpunt van het college, dat de aanvraag van rechtswege mede ziet op het aanbrengen van verhardingen, volgt de rechtbank niet. Dat is zo niet geregeld in de Wabo. Er kan slechts een vergunning worden verleend voor een aangevraagde activiteit. Dit betekent omgekeerd dat wanneer een bepaalde activiteit niet is aangevraagd, er voor die activiteit ook geen vergunning kan worden verleend.
Enige uitzondering hierop bestaat als het gaat om het bouwen in strijd met het bestemmingsplan. In dat geval moet de aanvraag zijn geacht tevens op het afwijken van het bestemmingsplan te zijn gericht. Die situatie is in het kader van de aanlegvergunning echter niet aan de orde.
13.4
In de aanvraag heeft derde-partij het volgende geschreven: “Het betreft de aanvraag omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van een bestaande locatie gelegen op de hoek Zeven Eikenlaan/Iepenlaan te Veghel, tot 15 appartementen incl. bergingen en parkeren op eigen terrein
”.Vervolgens heeft derde-partij bij de werkzaamheden en onderdelen aangegeven dat het gaat om “Bouwen” en om “Uitrit aanleggen of veranderen”. Het realiseren van parkeerplaatsen is niet onlosmakelijk verbonden met het verharden van het terrein. Dat in de aanvraag (inderdaad) is opgemerkt dat er bij het te realiseren plan 15 parkeerplaatsen komen, betekent dus niet automatisch dat (ook) sprake is van een aanvraag voor de activiteit aanleggen Een aanvrager kan immers desgewenst projecten ‘knippen’ in meerdere aanvragen.Ook blijkt uit de op 30 september 2021 verleende omgevingsvergunning dat de aanvraag slechts ziet op de activiteiten “Bouwen” en “Uitweg (inrit)”, nu het college dit expliciet heeft overwogen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de aanvraag van 24 december 2020 niet (tevens) ziet op het aanvragen van de activiteit aanleggen voor het verharden van het terrein. Dit betekent dat daarvoor ook geen omgevingsvergunning mocht worden verleend.
13.5
Deze beroepsgrond slaagt.
Uitweg
14.1
Eisers 2 en 3 betogen dat het college in het kader van de uitweg onvoldoende heeft gemotiveerd of aan de bepalingen uit de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstand (de Verordening) is voldaan. Enkel verwijzen naar de verkeersdeskundige van de gemeente zelf, die de aanvraag heeft getoetst, en zonder eerst een rapport te overleggen is volstrekt onvoldoende. Eisers moeten namelijk ook in de gelegenheid worden gesteld om tegen dat rapport tijdig stelling te kunnen nemen; al dan niet door een contra-expertise uit te (laten) voeren. Het gehele besluit is onvoldoende gemotiveerd en rammelt juridisch ernstig.
14.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de verkeersdeskundige van de gemeente de aanvraag voor het maken van een uitweg heeft getoetst aan de artikelen 8.15 en 3.5 van de Verordening. Daar zijn geen redenen naar voren gekomen om de vergunning te weigeren. Door eisers wordt ook niet aangevoerd waarom niet zou zijn voldaan aan de bepalingen uit de Verordening.
14.3
De rechtbank volgt het betoog van eisers 2 en 3 niet. Niet is aangevoerd dat een van de weigeringsgronden uit de artikelen 8.15 of 3.5 van de Verordening zich voordoet. Zoals in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant in de zaak SHE 21/2215 al is overwogen, zijn er geen redenen om aan te nemen dat de aangevraagde uitwegvergunning in strijd is met de Verordening. De uitrit komt aan de Zeven Eikenlaan, een 30 km/h weg, en op meer dan vijf meter van de aansluiting op de Iepenlaan.
14.4
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Archeologie
15.1
Eisers 2 en 3 betogen dat het college op pagina 6 van zijn verweerschrift heeft erkend dat het archeologisch onderzoek niet beschikbaar is. De vergunningverlening is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
15.2
Het college stelt zich op het standpunt dat aan de randvoorwaarden die worden gesteld in geval van archeologische waarden voor het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 17.3 van het bestemmingsplan Koolenkampen-Iepenlaan is voldaan. Dat blijkt uit het Archeologisch bureau- en booronderzoek en de Oplegbladen bij het Programma van Eisen en het Selectieadvies archeologische monumentenzorg Gemeente Meierijstad. Tevens heeft de archeoloog geadviseerd de plaats vrij te geven, nu daar geen zaken van archeologische waarde zijn gevonden.
15.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan het betoog van eisers, wat daar inhoudelijk ook van zij, niet tot vernietiging van de bestreden besluiten leiden, omdat dit afstuit op de relativiteitseis van artikel 8:69a van de Awb. Dat artikel bepaalt namelijk dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt als een schending van een beginsel niet strekt tot de bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Nu de bepalingen uit het bestemmingsplan die zien op de bescherming van archeologische waarden evident niet strekken tot de bescherming van de (ruimtelijke) belangen van omwonenden, kunnen eisers geen geslaagd beroep doen op een eventuele schending van die bepalingen.
15.4.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bomen
16.1
Eisers 2 en 3 vermelden in hun beroepschrift nog dat op 14 april 2022 de behandeling van een aanhangig hoger beroep plaatsvond bij de Afdeling met betrekking tot bomen die worden gekapt ten behoeve van het realiseren van het plan. Er is nog geen uitspraak in de bodemzaak gedaan.
16.2
Voor zover eisers 2 en 3 hiermee een beroepsgrond hebben bedoeld, overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling van de onderhavige zaken geen rekening hoeft te worden gehouden met de uitkomst van dat hoger beroep. Dat valt namelijk buiten het toetsingskader voor de in deze zaken in geschil zijnde verleende omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

17.1
De beroepen zijn gegrond omdat:
  • er mandaatgebreken kleven aan de bestreden besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022; het college heeft deze gebreken inmiddels hersteld door de bestreden besluiten te bekrachtigen;
  • eiser 1 ten onrechte niet is gehoord voordat het bestreden besluit van 6 januari 2022 is genomen; dit gebrek is niet hersteld;
  • het college de bestreden besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 ten aanzien van eiser 1 ondeugdelijk heeft gemotiveerd door niet in te gaan op zijn bezwaren; dit motiveringsgebrek is in de beroepsfase op sommige punten hersteld, maar het college is nog steeds niet ingegaan op de bezwaren van eiser 1 over de galerijen, de parkeerbehoefte en het verdwijnen van twee parkeerplaatsen als gevolg van de aanleg van de uitweg;
  • het college in de bestreden besluiten van 1 juli 2022 ten aanzien van alle eisers ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat aan artikel 2, onder a, van het Paraplubestemmingsplan parkeren is voldaan;
  • het college ten onrechte een omgevingsvergunning voor de aanleg van de terreinverharding heeft verleend, omdat die omgevingsvergunning niet is aangevraagd; dat leidt tot onrechtmatigheid van de bestreden besluiten van 1 juli 2022 en ook tot onrechtmatigheid van het herstelbesluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een omgevingsvergunning voor de aanleg van de verharding is verleend.
17.2
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 6 januari 2022 (besluit ten aanzien van eiser 1) en de bestreden besluiten van 1 juli 2022 (besluiten ten aanzien van alle eisers). De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het herstelbesluit van 17 maart 2022 te herroepen voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanleggen van de verharding. Dit betekent dat de verleende vergunning voor het aanleggen van een verharding ongedaan is gemaakt. Het ligt op de weg van vergunninghoudster om een daartoe strekkende aanvraag in te dienen. Die aanvraag is naar het oordeel van de rechtbank niet onlosmakelijk verbonden met de onderhavige omgevingsvergunning. Dat betekent dat die aanvraagprocedure niet hoeft te zijn afgerond voordat opnieuw op de bezwaren tegen de onderhavige omgevingsvergunning wordt beslist.
17.3
De rechtbank is op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bevoegd om zo nodig een voorlopige voorziening te treffen. Eisers 2 en 3 hebben in een afzonderlijke procedure verzoeken ingediend om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de behandeling van de bodemprocedures. Die verzoeken zullen worden afgewezen omdat de bodemprocedures met deze uitspraak worden afgedaan. Dat neemt echter niet weg dat eisers 2 en 3 een spoedeisend belang houden bij een voorlopige voorziening in afwachting van de nieuwe besluiten op hun bezwaren. Vergunninghoudster zal op korte termijn gaan bouwen of is al begonnen met de bouw. Als de 15 appartementen zijn gebouwd, is het moeilijk om de bouw terug te draaien. Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de rechtbank aanleiding om het besluit van 29 juli 2021 (de omgevingsvergunning) en het herstelbesluit van 17 maart 2022 te schorsen. De rechtbank gaat ervan uit dat het college op één datum op de bezwaren van eisers zal beslissen. In verband hiermee bepaalt de rechtbank dat deze voorlopige voorziening zes weken na de dag van bekendmaking van de besluiten op de bezwaren van eisers vervalt.
17.4
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het college het griffierecht van € 184,- aan ieder van eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding is berekend met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij is uitgegaan van een vast bedrag per proceshandeling.
De gemachtigde van eiser 1 heeft een beroepschrift ingediend, aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus gegeven. Voor deze proceshandelingen worden in totaal 2,5 punten toegekend. De vergoeding per proceshandeling bedraagt € 837,-. Dat leidt tot een proceskostenvergoeding van € 2.092,50 aan eiser 1.
Bij eisers 2 en 3 is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Die zaken worden ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beschouwd als één zaak. Dat leidt tot een proceskostenvergoeding € 2.092,50 aan eisers 2 en 3 gezamenlijk.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022;
  • herroept het herstelbesluit van 17 maart 2022 voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanleggen van de verharding;
  • draagt het college op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • schorst de besluiten van 29 juli 2021 (de omgevingsvergunning) en 17 maart 2022 (het herstelbesluit) en bepaalt dat deze schorsing zes weken na de dag van bekendmaking van de besluiten op de bezwaren van eisers vervalt;
  • bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoedt;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiser 1;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eisers 2 en 3, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen aan de betalingsverplichting is voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2.4
1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
(…)
Artikel 8:63
1. Op het horen van getuigen en deskundigen is artikel 179, tweede en derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Op het horen van getuigen is artikel 179, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
2. De bestuursrechter kan afzien van het horen van door een partij meegebrachte of opgeroepen getuigen en deskundigen indien hij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
3. Indien een door een partij opgeroepen getuige of deskundige niet is verschenen, kan de bestuursrechter deze oproepen. In dat geval schorst de bestuursrechter het onderzoek ter zitting.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Artikel 8:72
(…)
5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Bestemmingsplan Koolenkampen-Iepenlaan 2009
14.2
Bouwvoorschriften
Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
14.4
Bouwen van hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden met de nadere aanduiding:
(v): vrijstaande woningen;
(va): vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen;
(a): 3 of meer aaneengebouwde woningen;
(st): gestapelde woningen;
(p): patiowoningen;
de voorgevels van hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in de op de plankaart aangegeven bouwgrens die naar de gronden met de aanduiding tuin of onbebouwd erf dan wel direct naar de weg is toegekeerd. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de gronden met de aanduiding tuin of onbebouwd erf dan wel naar de weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
als hoogte gelden de op de plankaart als maximale goot- en bouwhoogte opgenomen maten, met dien verstande dat de maximale goothoogte voor de van de weg gekeerde zijde van het hoofdgebouw 1 meter meer bedraagt dan de op de plankaart aangegeven maat. In afwijking hiervan geldt de maximale bouwhoogte bij patiowoningen voor maximaal 30% van de oppervlakte van het bouwvlak indien de maximale bouwhoogte hoger is dan de maximale goothoogte op de plankaart;
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden en bij twee aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen minimaal 3 meter aan één zijde te bedragen;
het bebouwingspercentage van het erfgedeelte gelegen binnen het bouwvlak en de achtertuin of bebouwd erf mag maximaal 80% bedragen indien het gronden betreft bestemd voor patiowoningen;
de inhoud van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 1250 m3.
17.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd;
de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 100 m²;
bouwwerken voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
17.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien en voorzover: met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
17.4
Aanlegvergunning
Het is op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden, dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;
het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
et uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
het aanbrengen van verhardingen.
Paraplubestemmingsplan Parkeren
Artikel 2 Normstelling parkeren
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' als vastgesteld op 18 december 2018, in acht genomen te worden.
Indien deze beleidsregels e/of de bijlagen gedurende worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.
Artikel 4 Afwijkingsmogelijkheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel 2 of Artikel 3 indien:
er in voldoende parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien op een andere wijze; of;
het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte op eigen terrein te voorzien; en;
er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn; en;
er een parkeertelling aanwezig is die aantoont dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn die benut kunnen worden, of;
aangetoond kan worden dat volstaan kan worden met een lagere parkeernorm.
Harmonisatie van diverse regelingen ('laaghangend fruit')
1.4
Ondergeschikte bouwdelen
Ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen;
Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad
Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden
1. Burgemeester en wethouders weigeren een vergunning of ontheffing in ieder geval:
Indien de activiteit in strijd zou zijn met het bepaalde in deze verordening of een andere wettelijke regeling;
in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren indien:
dat naar hun oordeel nodig is in het belang van een veilige, gezonde fysieke leefomgeving, de bescherming van het milieu of het genoemde doel in de van toepassing zijnde paragraaf;
dat naar hun oordeel nodig is met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
niet wordt voldaan aan bij of krachtens deze verordening gesteld vereisten om voor de vergunning of ontheffing in aanmerking te komen;
e aanvraag te kort voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor redelijkerwijs een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Artikel 8.15 Maken of veranderen van een uitweg
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
De vergunning kan worden geweigerd:
in het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de weg;
in het belang van de doorstroming van het verkeer op de openbare weg;
in het belang van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
wegens strijd met het bestemmingsplan.
Welstandsnota Meierijstad 2018
Par. 4.3 Schema welstandstoets
Onderstaand stroomschema geeft aan of er een welstandsbeoordeling moet plaatsvinden en zo ja, welke criteria daarbij gehanteerd moeten worden. Met dit schema kan een initiatiefnemer vroegtijdig kennisnemen van de uitgangspunten en beoordelingscriteria voor het bouwinitiatief. De monumenten, de beeldbepalende en cultuurhistorisch waardevolle panden en de bebouwing in de historische kernen hebben dusdanige overeen- komsten in beeldkwaliteit en karakteristieken, dat hiervoor gezamenlijk toepasbare beoordelingscriteria zijn opgesteld. Dit zijn de criteria ‘historische waarden’. Voor de overige situaties zijn specifieke criteria opgesteld.

Voetnoten

1.Eiser 1, eisers 2 en eisers 3 zullen gezamenlijk eisers worden genoemd.
2.De tussenuitspraak heeft betrekking op de zaken SHE 22/333, SHE 22/1366, SHE 22/1466, SHE 22/1637 en SHE 22/1820. De rechtbank beslist in een afzonderlijke uitspraak op de beroepen in de zaken SHE 22/1366 en SHE 22/1466.
3.Het besluit met kenmerk 1948407768.
4.Het besluit met kenmerk 1948407958 en het besluit met kenmerk 1948408131.
5.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:862.
7.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2755.