Uitspraak
einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaken tussen
[eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser 1
[eisers] , uit [plaatsnaam] , eisers 2(gemachtigde: mr. A.A.P.M. Theunen),
Woningbouwvereniging AREAte Uden, vergunninghoudster
Inleiding
- het bouwen van 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan te Veghel;
- het maken van een uitrit naar de Zeven Eikenlaan;
- het verharden van 24 parkeerplaatsen.
- het beroep van eiser 1 is gericht tegen het besluit van 6 januari 2022 waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard; zijn beroep is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het herstelbesluit van 17 maart 2022 en het (aanvullende) besluit op bezwaar van 1 juli 2022 waarbij is vastgehouden aan de ongegrondverklaring van het bezwaar;
- het beroep van eisers 2 en 3 is gericht tegen de afzonderlijke besluiten die het college op 1 juli 2022 op hun bezwaren heeft genomen.
De totstandkoming van de bestreden besluiten
Beoordeling door de rechtbank
Dat een nadere invulling is gegeven in de plantoelichting, betekent niet dat de bestemmingsplanregel op zichzelf onduidelijk is. Dat betekent dat niet naar de (nadere) uitleg die in de plantoelichting aan artikel 14.4 van de planregels is gegeven, hoeft te worden gekeken.
ondergeschikte delen aan een gebouw, zoals trappen (…). Dat betekent dat de wenteltrap binnen het bestemmingsplan past.
Verder betwijfelt eiser 1 of de twee extra parkeerplaatsen die op productie 2B zijn ingetekend aan de voorzijde van het complex, zijn gelegen binnen de perceelsgrens en dus op eigen terrein. Op deze bezwaren is volgens eiser 1 niet gereageerd.
12.2 Eisers 2 en 3 gaan ervan uit dat de parkeerbehoefte gelet op de norm 24 parkeerplaatsen bedraagt. Zij betogen dat vergunninghoudster twee parkeerplaatsen op eigen terrein tekortkomt om aan de eisen uit het “Paraplubestemmingsplan parkeren” te voldoen. Er zijn slechts 22 van de 24 parkeerplaatsen op eigen terrein ingetekend. Daarom wordt volgens hen gehandeld in strijd met de artikelen 2 en 4 van het Paraplubestemmingsplan parkeren. Artikel 2 van het Paraplubestemmingsplan schrijft namelijk voor dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden en artikel 4 bepaalt dat afwijking daarvan aan de hand van een goede ruimtelijke onderbouwing dient te gebeuren, aldus eisers.
”.Vervolgens heeft derde-partij bij de werkzaamheden en onderdelen aangegeven dat het gaat om “Bouwen” en om “Uitrit aanleggen of veranderen”. Het realiseren van parkeerplaatsen is niet onlosmakelijk verbonden met het verharden van het terrein. Dat in de aanvraag (inderdaad) is opgemerkt dat er bij het te realiseren plan 15 parkeerplaatsen komen, betekent dus niet automatisch dat (ook) sprake is van een aanvraag voor de activiteit aanleggen Een aanvrager kan immers desgewenst projecten ‘knippen’ in meerdere aanvragen.Ook blijkt uit de op 30 september 2021 verleende omgevingsvergunning dat de aanvraag slechts ziet op de activiteiten “Bouwen” en “Uitweg (inrit)”, nu het college dit expliciet heeft overwogen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de aanvraag van 24 december 2020 niet (tevens) ziet op het aanvragen van de activiteit aanleggen voor het verharden van het terrein. Dit betekent dat daarvoor ook geen omgevingsvergunning mocht worden verleend.
Uitweg
Conclusie en gevolgen
- er mandaatgebreken kleven aan de bestreden besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022; het college heeft deze gebreken inmiddels hersteld door de bestreden besluiten te bekrachtigen;
- eiser 1 ten onrechte niet is gehoord voordat het bestreden besluit van 6 januari 2022 is genomen; dit gebrek is niet hersteld;
- het college de bestreden besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 ten aanzien van eiser 1 ondeugdelijk heeft gemotiveerd door niet in te gaan op zijn bezwaren; dit motiveringsgebrek is in de beroepsfase op sommige punten hersteld, maar het college is nog steeds niet ingegaan op de bezwaren van eiser 1 over de galerijen, de parkeerbehoefte en het verdwijnen van twee parkeerplaatsen als gevolg van de aanleg van de uitweg;
- het college in de bestreden besluiten van 1 juli 2022 ten aanzien van alle eisers ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat aan artikel 2, onder a, van het Paraplubestemmingsplan parkeren is voldaan;
- het college ten onrechte een omgevingsvergunning voor de aanleg van de terreinverharding heeft verleend, omdat die omgevingsvergunning niet is aangevraagd; dat leidt tot onrechtmatigheid van de bestreden besluiten van 1 juli 2022 en ook tot onrechtmatigheid van het herstelbesluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een omgevingsvergunning voor de aanleg van de verharding is verleend.
De gemachtigde van eiser 1 heeft een beroepschrift ingediend, aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus gegeven. Voor deze proceshandelingen worden in totaal 2,5 punten toegekend. De vergoeding per proceshandeling bedraagt € 837,-. Dat leidt tot een proceskostenvergoeding van € 2.092,50 aan eiser 1.
Bij eisers 2 en 3 is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Die zaken worden ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beschouwd als één zaak. Dat leidt tot een proceskostenvergoeding € 2.092,50 aan eisers 2 en 3 gezamenlijk.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022;
- herroept het herstelbesluit van 17 maart 2022 voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanleggen van de verharding;
- draagt het college op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst de besluiten van 29 juli 2021 (de omgevingsvergunning) en 17 maart 2022 (het herstelbesluit) en bepaalt dat deze schorsing zes weken na de dag van bekendmaking van de besluiten op de bezwaren van eisers vervalt;
- bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoedt;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiser 1;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eisers 2 en 3, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen aan de betalingsverplichting is voldaan.