3.3.2.Vrijspraak van feit 2
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte destijds met het dragen van het HAMC-motorhesje/ ‘colors’ de bedoeling had een ordeverstoring als bedoeld in de APV te veroorzaken. Daarbij geldt het volgende.
Artikel 2.2, tweede lid, APV luidt als volgt:
Artikel 2.2 Samenscholing, ongeregeldheden, ordeverstoring en samenkomsten2. Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig een zaak bij zich te hebben waarvan aannemelijk is dat deze is meegebracht of aanwezig is om de orde te verstoren dan wel schade aan zaken of letsel aan personen toe te brengen.
Dit artikel is in de APV geplaatst in het hoofdstuk ‘Orde en Veiligheid’ en vervolgens onder de paragraaf ‘Openbare orde, overlast en veiligheid’. In de toelichting op de APV staat dat artikel 2.2 strekt tot bescherming van de openbare orde en ordeverstoringen verbiedt, zowel individueel als collectief. Met het begrip ‘zaak’ in artikel 2.2, tweede lid, APV wordt volgens de toelichting elk stoffelijk voorwerp bedoeld, ongeacht de vorm, dat naar rellen en dergelijke wordt meegebracht om de orde te verstoren, zoals stenen, stokken en vloeistoffen. Gelet op de plaatsing en de toelichting op het artikel heeft de bepaling als kenbaar doel het verbieden van ordeverstoringen.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt het verbod van ordeverstoringen als bedoeld in artikel 2.2 APV een inhoudsneutrale beperking in van het recht om in vrijheid de inhoud van te openbaren gedachten of gevoelens te bepalen (artikel 7, derde lid, Grondwet (hierna: Gw)). De bepaling betreft niet de inhoud van te openbaren gedachten of gevoelens, maar laat ruimte daaraan uiting te geven door bijvoorbeeld het dragen van kleding.
Ordeverstoring
Het begrip (openbare) ordeverstoring is in de rechtspraak niet vast omlijnd of wettelijk gedefinieerd. Of de openbare orde daadwerkelijk is verstoord, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen. Daarbij is een wanordelijkheid niet steeds vereist, maar moet het wel gaan om een verstoring van de openbare ruimte van enige betekenis.
17 juli 2021
Op het moment dat van verdachte werd gevorderd zijn motorhesje uit te doen, waren de civiele verbodsverklaring en ontbinding van motorclub HAMC Holland door hof Arnhem-Leeuwarden (december 2020) nog niet onherroepelijk.Bovendien was geen sprake van een bij voorraad uitvoerbaar verklaarde rechterlijke uitspraak.
Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank dat het destijds op een terras zitten, wat drinken, terwijl een HAMC-motorhesje wordt gedragen, zonder enige bijkomende gedraging, de openbare orde niet heeft verstoord. Verder is ook niet vast komen te staan dat verdachte, op de hoogte van het verloop van de gerechtelijke procedure, het vest droeg met als doel de orde te verstoren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de voornoemde APV-bepaling - mede in het licht van de plaatsing onder het hoofdstuk ‘Orde en veiligheid’- geen basis biedt voor het strafbaar stellen van gedrag waaraan omstanders mogelijk ‘aanstoot nemen’ of gedrag dat de autoriteiten onwelgevallig is.
Het standpunt van de officier van justitie dat verdachte door het ‘blijven dragen’ van het motorhesje, nadat een ambtelijke vordering tot het uittrekken daarvan was gegeven, wel als doel had de orde te verstoren, volgt de rechtbank niet. Zoals hierna uit 3.4 volgt, werd die vordering op grond van artikel 2.2, tweede lid, APV niet rechtmatig gedaan. Het geen opvolging geven aan een niet rechtmatig gegeven vordering, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet alsnog tot een ordeverstoring als bedoeld in artikel 2 van de APV.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte vrij spreekt van overtreding van artikel 2.2, tweede lid, APV (feit 2).