ECLI:NL:RBAMS:2024:6436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13/190372-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten voor het niet opvolgen van een ambtelijk bevel met betrekking tot het dragen van Hells Angels motorhesjes

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachten die op 17 juli 2021 niet voldeden aan een ambtelijk bevel om hun Hells Angels motorhesjes uit te doen. De rechtbank heeft geoordeeld dat op het moment van de vordering de civiele verbodsverklaring van de Hells Angels Motorcycle Club Holland nog niet onherroepelijk was en niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Hierdoor was de vordering van de ambtenaar om de motorhesjes uit te doen niet rechtmatig. De rechtbank concludeert dat het zitten op een terras met een HAMC-motorhesje, zonder bijkomende gedragingen, de openbare orde niet heeft verstoord. De rechtbank spreekt de verdachten vrij van de tenlastegelegde feiten en beveelt de teruggave van de in beslag genomen motorhesjes. Tevens merkt de rechtbank op dat de vereniging HAMC Holland sinds 15 juli 2022 onherroepelijk is verboden, wat in de toekomst wel tot strafbaar handelen kan leiden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/190372-21
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 9 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S. van Es, naar voren hebben gebracht.
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 13/190420-21). In deze strafzaken is door de rechtbank gelijktijdig uitspraak gedaan.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd ten laste gelegd dat hij op 17 juli 2021 te Amsterdam, zich schuldig heeft gemaakt aan:
niet heeft voldaan aan een ambtelijk bevel om zijn Hells Angels motorhesje uit te doen;
artikel 2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 heeft overtreden door een motorhesje van een verboden organisatie te dragen en daarmee de orde heeft verstoord.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlageen geldt als hier
ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Inleiding
Buitenlandse corporatie Hells Angels Motorcycle Club (hierna: HAMC) en Nederlandse informele vereniging HAMC Holland (hierna: HAMC Holland)
De rechtbank Midden-Nederland heeft op verzoek van het openbaar ministerie de werkzaamheid van HAMC in 2019 in strijd met de openbare orde verklaard en HAMC Holland verboden verklaard en ontbonden. De verbodenverklaring en ontbinding zijn daarbij uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [1] Tegen deze uitspraak is vervolgens hoger beroep ingesteld. In zijn uitspraak van december 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verbodenverklaring en ontbinding in stand gelaten, maar daarbij overwogen dat de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad is. [2] De Hoge Raad heeft ten slotte in 2022 de cassatieberoepen van het openbaar ministerie en HAMC c.s. tegen de uitspraak van het voornoemde hof verworpen. [3] Daardoor is het verbod van HAMC Holland onherroepelijk geworden. De verdenkingen tegen verdachte zijn gerezen op 17 juli 2021.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Alhoewel het eenvoudig dragen van een motorhesje van HAMC, ook wel een ‘color’ genoemd, op zichzelf geen overtreding van artikel 2.2, tweede lid, Algemeen Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (hierna: APV) oplevert, is verdachte, nadat de politie hem had verzocht en daarna bevolen deze uit te doen, het motorhesje blijven dragen. Van het dragen van een color gaat een intimiderend effect uit. [4] De verdachte was zich hiervan bewust. Mede gelet hierop is het aannemelijk dat met
het blijven dragenvan de color - na het gegeven ambtelijk bevel deze uit te trekken - door verdachte is beoogd om het openbaar gezag en daarmee de openbare orde te verstoren. Daarmee heeft verdachte de APV overtreden. Door geen gehoor te geven aan de vordering het motorhesje uit te doen, heeft verdachte ook niet voldaan aan een ambtelijk bevel.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Gelet op de omstandigheid dat ten tijde van de verdenking de verbodenverklaring van HAMC Holland door hof Arnhem-Leeuwarden niet uitvoerbaar bij voorraad was [5] en door het instellen van cassatie nog niet onherroepelijk was, kan verdachte met het dragen van een HAMC-motorhesje niet de openbare orde hebben verstoord (feit 2). Het bevel om het motorhesje uit te trekken is daarom onrechtmatig gegeven. Noch artikel 2.2, tweede lid, APV noch artikel 3 van de Politiewet gaven hiertoe de bevoegdheid (feit 1).
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 2 verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging. De APV-bepaling is om verschillende redenen oneigenlijk en onrechtmatig toegepast en moet daarom ‘buiten toepassing worden gelaten’. De toepassing van de APV-bepaling houdt immers een verkapt colorverbod in, waarmee op ontoelaatbare wijze de grondrechten van verdachte - zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer - worden beperkt. De raadsvrouw heeft nadrukkelijk geen beroep op de onverbindendheid van de APV-bepaling gedaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 17 juli 2021 bevond verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] in de avond op het terras van café Excalibur in Amsterdam. Beide mannen droegen op dat moment een motorhesje met op de voorzijde van het motorvestje van [medeverdachte] afgedrukt de tekst ‘Hells Angels Amsterdam’ en op het motorvestje van [verdachte] ‘Hells Angels President Amsterdam’. Op de achterzijde van beide motorvestjes stond ‘Hells Angels MC Holland’ met het zogenaamde
death head-logovan de motorclub. Na overleg met zowel de districtsleiding als de officier van justitie heeft de politie verdachte en medeverdachte aangesproken op het dragen van hun motorhesje. De politie heeft hen vervolgens beide driemaal gevorderd het motorhesje uit te trekken op grond van overtreding van artikel 2.2, tweede lid, APV. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] weigerden gehoor te geven aan dit bevel, waarna zij zijn aangehouden.
3.3.2.
Vrijspraak van feit 2
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte destijds met het dragen van het HAMC-motorhesje/ ‘colors’ de bedoeling had een ordeverstoring als bedoeld in de APV te veroorzaken. Daarbij geldt het volgende.
Artikel 2.2, tweede lid, APV luidt als volgt:
Artikel 2.2 Samenscholing, ongeregeldheden, ordeverstoring en samenkomsten2. Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig een zaak bij zich te hebben waarvan aannemelijk is dat deze is meegebracht of aanwezig is om de orde te verstoren dan wel schade aan zaken of letsel aan personen toe te brengen.
Dit artikel is in de APV geplaatst in het hoofdstuk ‘Orde en Veiligheid’ en vervolgens onder de paragraaf ‘Openbare orde, overlast en veiligheid’. In de toelichting op de APV staat dat artikel 2.2 strekt tot bescherming van de openbare orde en ordeverstoringen verbiedt, zowel individueel als collectief. Met het begrip ‘zaak’ in artikel 2.2, tweede lid, APV wordt volgens de toelichting elk stoffelijk voorwerp bedoeld, ongeacht de vorm, dat naar rellen en dergelijke wordt meegebracht om de orde te verstoren, zoals stenen, stokken en vloeistoffen. Gelet op de plaatsing en de toelichting op het artikel heeft de bepaling als kenbaar doel het verbieden van ordeverstoringen.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt het verbod van ordeverstoringen als bedoeld in artikel 2.2 APV een inhoudsneutrale beperking in van het recht om in vrijheid de inhoud van te openbaren gedachten of gevoelens te bepalen (artikel 7, derde lid, Grondwet (hierna: Gw)). De bepaling betreft niet de inhoud van te openbaren gedachten of gevoelens, maar laat ruimte daaraan uiting te geven door bijvoorbeeld het dragen van kleding. [6]
Ordeverstoring
Het begrip (openbare) ordeverstoring is in de rechtspraak niet vast omlijnd of wettelijk gedefinieerd. Of de openbare orde daadwerkelijk is verstoord, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen. Daarbij is een wanordelijkheid niet steeds vereist, maar moet het wel gaan om een verstoring van de openbare ruimte van enige betekenis. [7]
17 juli 2021
Op het moment dat van verdachte werd gevorderd zijn motorhesje uit te doen, waren de civiele verbodsverklaring en ontbinding van motorclub HAMC Holland door hof Arnhem-Leeuwarden (december 2020) nog niet onherroepelijk. [8] Bovendien was geen sprake van een bij voorraad uitvoerbaar verklaarde rechterlijke uitspraak.
Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank dat het destijds op een terras zitten, wat drinken, terwijl een HAMC-motorhesje wordt gedragen, zonder enige bijkomende gedraging, de openbare orde niet heeft verstoord. Verder is ook niet vast komen te staan dat verdachte, op de hoogte van het verloop van de gerechtelijke procedure, het vest droeg met als doel de orde te verstoren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de voornoemde APV-bepaling - mede in het licht van de plaatsing onder het hoofdstuk ‘Orde en veiligheid’- geen basis biedt voor het strafbaar stellen van gedrag waaraan omstanders mogelijk ‘aanstoot nemen’ of gedrag dat de autoriteiten onwelgevallig is.
Het standpunt van de officier van justitie dat verdachte door het ‘blijven dragen’ van het motorhesje, nadat een ambtelijke vordering tot het uittrekken daarvan was gegeven, wel als doel had de orde te verstoren, volgt de rechtbank niet. Zoals hierna uit 3.4 volgt, werd die vordering op grond van artikel 2.2, tweede lid, APV niet rechtmatig gedaan. Het geen opvolging geven aan een niet rechtmatig gegeven vordering, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet alsnog tot een ordeverstoring als bedoeld in artikel 2 van de APV.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte vrij spreekt van overtreding van artikel 2.2, tweede lid, APV (feit 2).
3.4.
Vrijspraak feit 1
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat de politieambtenaar een vordering heeft gedaan ‘krachtens enig wettelijk voorschrift’. Dit wettelijke voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd was tot het doen van die vordering. [9] Anders gezegd moet de vordering in overeenstemming met de op dat voorschrift berustende bevoegdheid zijn gedaan. De rechtbank heeft hiervoor in verband met feit 2 vastgesteld dat verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2.2, tweede lid, APV. De rechtbank concludeert daarom dat de betrokken ambtenaar - ondanks afstemming daarover met het openbaar ministerie - niet gerechtigd was tot de vordering om het motorhesje uit te trekken. Het bestanddeel ‘krachtens enig wettelijk voorschrift’ kan dus niet bewezen worden verklaard.
Alhoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de politie op grond van artikel 3 van de Politiewet onder bepaalde omstandigheden ook een dergelijke vordering kan doen, bood dat artikel, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, vanwege de ontbrekende ordeverstoring in de onderhavige situatie ook geen wettelijke basis voor het gegeven bevel.
De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van feit 1.

4.Het beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. 1 STK Vest, Hesje (G6080434).
De officier van justitie vindt dat het color-hesje als bijkomende straf verbeurd moet worden verklaard. De raadsvrouw heeft verzocht om teruggave aan verdachte.
Teruggave in beslag genomen voorwerp
Nu de rechtbank verdachte vrij spreekt van de aan hem ten laste gelegde feiten en niet heeft vastgesteld dat destijds enig ander strafbaar feit is gepleegd op grond waarvan zou kunnen worden onttrokken, beveelt de rechtbank de teruggave van het motorhesje aan verdachte als rechthebbende.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vereniging HAMC Holland sinds 15 juli 2022 onherroepelijk is verboden door de civiele rechter. Sinds dat moment kan het dragen van een HAMC-motorhesje onder omstandigheden wel tot strafbaar handelen en eventuele verbeurdverklaring dan wel onttrekking leiden. [10]

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslag
Gelast de teruggave aan [verdachte]van:
1. 1 STK Vest, Hesje (G6080434).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Danel, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2024.

Voetnoten

1.Zie RBMNE, 29 mei 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2302.
2.Zie hof Arnhem-Leeuwarden, 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10406.
3.Hoge Raad 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1114.
4.RBMNE 29 mei 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2302, r.o. 4.34 en 4.35.
5.Hof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10406.
6.Zie bijvoorbeeld [naam 1] van 31 januari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1.
7.Zie Hoge Raad 30 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2104, r.o. 3.4.1.
8.Hof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10406, r.o. 5.69.
9.Zie Hoge Raad 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1417.
10.Zie bijvoorbeeld hof ‘s-Hertogenbosch 17 juli 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2286 (na terugwijzing door Hoge Raad).