Conclusie
1.Inleiding
2.Het middel
onverbindend te verklaren.”
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de klager, die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 14 december 2021 het beklag van de klager, die teruggave van een inbeslaggenomen vest eiste, ongegrond verklaard. De klager was op 17 juli 2021 staande gehouden wegens overtreding van artikel 2.2, lid 1, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Amsterdam. De klager weigerde de afgifte van zijn vest, dat verband hield met de motorclub Hell's Angels, en werd daarop aangehouden. De rechtbank oordeelde dat het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer niet toeliet om te oordelen over de onverbindendheid van artikel 2.2 APV Amsterdam, en dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, A.E. Harteveld, concludeert dat de klacht van de klager gegrond is. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in een klaagschriftprocedure ook een verweer over de onverbindendheid van een strafbepaling inhoudelijk moet worden beoordeeld. De rechtbank heeft dit nagelaten, wat betekent dat de klacht terecht is ingediend. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak vastgesteld dat een gemeentelijke verordening niet in strijd mag zijn met de Grondwet, en dat een regeling die al bij formele wet is geregeld, niet door een gemeentelijke verordening mag worden aangevuld.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de APV-bepaling onverbindend is, omdat deze inbreuk maakt op het recht op vrije meningsuiting zoals gewaarborgd in artikel 7 van de Grondwet. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank de APV-bepaling niet had mogen toepassen in deze zaak, en dat het inbeslaggenomen vest niet onder de APV-bepaling valt. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep, maar de Procureur-Generaal heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beslissing aanleiding geven.