ECLI:NL:HR:2022:1417

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/00548
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake opzettelijk niet voldoen aan bevel of vordering krachtens APV Breda 2004

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 januari 2021. De verdachte, geboren in 1971, was beschuldigd van opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, zoals bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, dat was opgelegd door de burgemeester van Breda op basis van artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Breda 2004. Het bevel hield in dat de verdachte zich moest verwijderen uit een specifiek gebied, aangeduid als het 'VAST gebied', gedurende een bepaalde periode. De verdachte had zich echter niet aan dit bevel gehouden en bevond zich op 1 augustus 2013 nog in dat gebied.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het cassatiemiddel van de verdachte gegrond verklaard. Het hof had geoordeeld dat de verdachte niet had voldaan aan een bevel of vordering 'krachtens wettelijk voorschrift', maar de Hoge Raad oordeelde dat de APV Breda 2004 niet uitdrukkelijk de bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een bevel of vordering als in de bewezenverklaring bedoeld, vaststelde. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de vereisten voor een wettelijk voorschrift dat een bevel of vordering mogelijk maakt, en herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waaronder HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een uitdrukkelijke bevoegdheid voor ambtenaren om bevelen of vorderingen te geven, wat essentieel is voor de rechtsgeldigheid van dergelijke handelingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00548
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 januari 2021, nummer 20-003738-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het voert daartoe onder meer aan dat uit de betreffende bepaling van de Algemene plaatselijke verordening Breda 2004 (oud; hierna: APV Breda 2004) niet volgt dat sprake is van een uitdrukkelijke bevels- of vorderingsbevoegdheid.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 augustus 2013 te Breda opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda gedaan door de Burgemeester van de gemeente Breda, als zodanig ambtenaar belast met enig toezicht, welk bevel of welke vordering op 3 mei 2013 in persoon aan hem, verdachte, werd uitgereikt, inhoudende - zakelijk weergegeven - zich in de periode van 3 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013 verwijderd te houden uit het zogeheten VAST gebied, welk gebied is begrensd door en met inbegrip van de Belcrumweg, Van Voorst tot Voorststraat, Kievietstraat, Speelhuislaan, het Speelhuisplein, de Terheijdenseweg, Terheijdensestraat, Delpratsingel, J.F. Kennedylaan, Catharinastraat, het Kasteelplein, de Cingelstraat, Schoolstraat, Vismarktstraat, Hoge Brug, Nieuwe Prinsenkade, Tramsingel, Smederijstraat en Slingerweg, immers heeft hij, verdachte, na uitreiking van dit bevel of deze vordering zich op 1 augustus 2013 te Breda niet verwijderd gehouden uit het VAST gebied en zich op de Slingerweg bevonden.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 184 lid 1 Sr:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
- Artikel 2.3.13 APV Breda 2004:
“Verblijfsontzegging
1. Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend besluit, schriftelijk genomen door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en verwijderd te houden uit een door de burgemeester aangewezen gebied gedurende de tijd die in dat besluit genoemd is.
2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op personen, die in het aangewezen gebied: a. zich bevinden in een middel van openbaar vervoer; b. aldaar werkzaam zijn dan wel aldaar staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling; c. volgens de bevolkingsadministratie aldaar woonachtig zijn.
3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid is slechts geldig gedurende een in het besluit genoemde periode van ten hoogste 12 weken.”
2.4
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 184 lid 1 Sr. Die bepaling eist een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven bevel of gedane vordering. Zo’n voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108).
2.5
De bewezenverklaring houdt in dat sprake is van ‘een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda gedaan door de Burgemeester van de gemeente Breda’. Deze bepaling houdt echter niet uitdrukkelijk in dat de burgemeester is gerechtigd tot het geven van een bevel of het doen van een vordering als in de bewezenverklaring bedoeld. Daarom is de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.