ECLI:NL:RBAMS:2024:6129

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
13-207085-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verblijfsrecht

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een verzoek tot overlevering dat is ingediend door de Belgische autoriteiten, waarbij de opgeëiste persoon wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, maar dat er geen positieve verwachting bestaat dat zij haar verblijfsrecht in Nederland niet verliest na een eventuele veroordeling in België. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het gelijkstellingsverweer van de raadsman niet slaagt.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Er is een garantie verstrekt door de Belgische autoriteiten dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling zal worden geplaatst die voldoet aan de internationale standaarden voor mensenrechten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling na overlevering, op basis van de geboden garanties.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, waarbij de beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-207085-24
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2024 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – na een eerdere behandeling op de zitting van 28 augustus 2024 – plaatsgevonden op de zitting van 1 oktober 2024, in aanwezigheid van mr A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. M. Jonk, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 28 augustus 2024 met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek op de zitting van 28 augustus 2024 de gevangenhouding, onder gelijktijdige schorsing daarvan, bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 21 juni 2024.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon, ondanks het bericht van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) over het mogelijke verlies van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon als gevolg van de eventueel in België aan haar op te leggen straf of maatregel voor het in het EAB genoemde strafbare feit, gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon, gelet op de voornoemde berichtgeving van de IND, niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De opgeëiste persoon kan daarom zonder terugkeergarantie worden overgeleverd. De officier van justitie heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 29 augustus 2024. [4]
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een haar na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is met de raadsman en officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet haar recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND.
Uit de berichten van de IND blijkt duidelijk dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat zij haar verblijfsrecht in beginsel kan verliezen. Op basis van die informatie is de rechtbank van oordeel dat niet voldaan is aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling [5] . Nu er volgens de IND een mogelijkheid is dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht verliest, volgt daaruit dat niet wordt voldaan aan de vereiste positieve verwachting dat de opgeëiste persoon haar recht op verblijf in Nederland niét verliest. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het beroep op een gelijkstelling niet slaagt en dat de rechtbank om die reden overlevering van de opgeëiste persoon niet afhankelijk mag maken van de garantie dat zij een eventueel na overlevering opgelegde straf in Nederland mag ondergaan.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [6]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 19 augustus 2024, afkomstig van de adviseur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
"Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 15 augustus 2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [de opgeëiste persoon] ([geboortedag] 1991), zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (d.d. 21 juni 2024, ref. 24/037) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[de opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel. In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [de opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of schermo Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren."

Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022 [7] ) gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en J.M. Esschendal, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Vergelijk: rechtbank Amsterdam 6 december 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8227.