ECLI:NL:RBAMS:2023:8227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
13/222272-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met Turkse nationaliteit, detentiegarantie België voldoet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2023 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, België. De opgeëiste persoon, van Turkse nationaliteit, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zittingen op 7 en 29 november 2023 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd er gediscussieerd over de mogelijkheid van gelijkstelling met een Nederlander, wat van belang is voor zijn verblijfsrecht in Nederland na een eventuele veroordeling. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat er onvoldoende garantie was dat hij zijn verblijfsrecht niet zou verliezen na een veroordeling.

Daarnaast werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in België. De rechtbank oordeelde dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om te concluderen dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, maar was niet bevoegd om te beslissen over de inbeslaggenomen voorwerpen, aangezien deze niet op grond van het EAB in beslag waren genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/222272-23
Datum uitspraak: 6 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 augustus 2023 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Luik, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 7 november 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de behandeling geschorst tot 29 november 2023 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen navraag te doen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) over de reikwijdte van het advies met betrekking tot het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon van 26 september 2023 ten aanzien van de situatie dat de overlevering wordt verzocht voor de vervolging van strafbare feiten en dus nog niet zeker is of de opgeëiste persoon daarvoor ook wordt veroordeeld.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 29 november 2023
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 29 november 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.D. Polat, advocaat in Amsterdam. Zij neemt waar voor mr. E.M.J. Thomas.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek van 21 augustus 2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten staan omschreven in het EAB. [3]
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie, en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 oktober 2023 volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het nadere advies van de IND van 9 november 2023 niet volgt dat het waarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht bij een veroordeling voor de feiten waarvoor de overlevering zal verliezen. De vermelding van de IND dat “op basis van deze gegevens intrekking van het verblijfsrecht in beginsel mogelijk is” geeft daarover onvoldoende duidelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander, omdat uit het advies van de IND niet blijkt dat de verwachting bestaat dat de hij zijn verblijfsrecht niet zal verliezen als gevolg van een veroordeling voor de strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Uit de brief van de IND van 9 november 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 7 november 2019 beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Daarom hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Aan deze voorwaarde is dus voldaan. [4]
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND.
Uit de brief van de IND van 9 november 2023 blijkt dat de strafrechtelijke feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook is aangegeven dat niet relevant is of het slechts om een verdenking, of om een veroordeling gaat. Anders dan artikel 6 OLW vereist, volgt uit de brief niet de positieve verwachting dat de opgeëiste persoon zijn recht op verblijf in Nederland niét verliest. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het beroep op een gelijkstelling niet slaagt en dat de rechtbank om die reden overlevering van de opgeëiste persoon niet afhankelijk mag maken van de garantie dat hij een eventueel na overlevering opgelegde straf in Nederland mag ondergaan.

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [5]
Op 25 september 2023 is daarom namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van de Federale overheidsdienst Justitie te Brussel de navolgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Marche-en-Famenne indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
  • De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
  • Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
De rechtbank is niet bevoegd te beslissen over de afgifte van de inbeslaggenomen voorwerpen, nu niet is gebleken dat deze op grond van het EAB in beslag zijn genomen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Luik (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872.
5.Rb. Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.