ECLI:NL:RBAMS:2024:5766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
13-220983-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en weigeringsgronden

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 29 augustus 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was. De opgeëiste persoon was aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.D. Regter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep kan instellen tegen het vonnis in Polen, omdat hij bij verstek is veroordeeld. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), maar de rechtbank oordeelt dat er geen schending van de verdedigingsrechten is. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, maar concludeert dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank staat de overlevering toe, waarmee de opgeëiste persoon kan worden overgedragen aan de Poolse autoriteiten voor de uitvoering van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-220983-24
Datum uitspraak: 12 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 10 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 december 2023 door
the Regional Court in Sieradz – II Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.D. Regter, advocaat te Heerlen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgment of the District Court in Wieluńvan 28 december 2022 (met kenmerk II K 669/22)
enforceable and finalvanaf 4 januari 2023.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De gehele straf resteert nog volgens het EAB. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden gelet op artikel 12, sub d, OLW. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 1 augustus 2024 blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep kan instellen tegen het vonnis, terwijl hij bij verstek is veroordeeld en de uitspraak niet aan hem is betekend.
In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 1 augustus 2024 wordt verwezen naar de bijlage, die een adresinstructie zou bevatten. Deze bijlage is echter niet vertaald, zodat de verdediging niet kan niet verifiëren wat daarin staat. Voor het geval de rechtbank deze bijlage in de beoordeling betrekt, doet de verdediging een verzoek om die bijlage te laten vertalen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er afgezien kan worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. De Poolse autoriteiten geven in de aanvullende informatie van 1 augustus 2024 aan dat de opgeëiste persoon tijdens een verhoor een adresinstructie heeft ontvangen, waarbij hij erop gewezen is dat hij een adres dient door te geven waarop hij bereikbaar is voor officiële correspondentie, en dat hij adreswijzingen door dient te geven. Ook is in de aanvullende informatie vermeld dat het een vrijwillige veroordeling betreft, waarbij dus sprake is van overeenstemming tussen de opgeëiste persoon en het Poolse openbaar ministerie over de strafoplegging. Deze omstandigheden maken dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten oplevert.
De Poolse autoriteiten hebben de getekende adresinstructie bijgevoegd bij de aanvullende informatie, maar dat is niet vereist en daarom is die bijlage niet vertaald.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek is verhoord op 15 september 2022. Tijdens dit verhoor heeft de opgeëiste persoon een adres opgegeven ( [adres] ) en heeft hij een adresinstructie ontvangen en ondertekend. De adresinstructie houdt in dat hij adreswijzigingen door dient te geven, en dat hij een correspondentieadres moet doorgeven indien hij niet in Polen verblijft. Na het verhoor heeft hij geen ander adres doorgegeven. De oproep voor de zitting is naar het hiervoor vermelde door hem opgegeven adres verstuurd, waarna hij deze tot twee keer toe niet heeft opgehaald bij het postkantoor. Bovendien volgt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor een verzoek heeft gedaan tot vrijwillige veroordeling en oplegging van een gevangenisstraf van 10 maanden.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Naar het oordeel van de rechtbank was de opgeëiste persoon op de hoogte van de tegen hem lopende strafvervolging, en wist hij dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Nu de rechtbank de Pools-talige bijlage bij de aanvullende informatie niet betrekt in haar oordeel, hoeft het voorwaardelijke verzoek van de raadsman niet te worden beoordeeld.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Uit het door de verdediging overgelegde UWV-overzicht blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 19 januari 2020 (dus ruim vier jaar) in Nederland werkzaam is, en er zijn geen aanwijzingen dat de opgeëiste persoon aan de vijf-jaarseis kan voldoen. Reeds hierom faalt het beroep.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan toetsing van de tweede voorwaarde.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden aangezien het niet-betalen van kinderalimentatie niet strafbaar is naar Nederlands recht. Daarom zou straffeloosheid ook geen probleem moeten zijn voor de Nederlandse rechter. Hoewel de rechtbank in eerdere uitspraken heeft afgezien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 OLW, [4] dient de weigeringsgrond hier wél te worden toegepast aangezien het overleveringsverzoek alleen dit feit betreft en niet meerdere feiten, zoals vaak het geval.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 OLW. Hoewel inderdaad niet is voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid zijn er geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, betreft het een Poolse veroordeelde en Poolse slachtoffers, en dient straffeloosheid te worden voorkomen. Bovendien is het in het belang van de opgeëiste persoon om de overlevering niet te weigeren op deze grond, aangezien hij anders het risico blijft lopen om aangehouden te worden in verband met dit EAB.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De feiten zoals omschreven in het EAB zijn naar Nederlands recht niet strafbaar. De rechtbank kan aan de hand van het EAB immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van de feiten (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn kinderen zoals bedoeld in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering af te zien, omdat de feiten onvoldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde hebben. De feiten zijn begaan in Polen door een Poolse onderdaan tegen andere Poolse onderdanen. De opgeëiste persoon kan bovendien niet gelijkgesteld worden met een Nederlander, zodat overname van de straf door Nederland niet mogelijk is. Weigering van de overlevering zou leiden tot straffeloosheid, terwijl het voorkomen daarvan juist één van de doelstellingen is van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
Het verweer wordt verworpen.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
6.2
Detentieomstandigheden
De verdediging heeft, onder verwijzing naar het rapport van de Council of Europe anti-torture Committee (CPT) van 22 februari 2024 met betrekking tot Poolse detentie-instellingen, aangevoerd dat de detentieomstandigheden in Polen zeer slecht zijn.
Naar aanleiding hiervan stelt de verdediging zich op het standpunt dat aanvullende garanties verkregen dienen te worden ten aanzien van de medische behandeling die de opgeëiste persoon nodig heeft.
De rechtbank stelt met de officier van justitie vast dat de zorgen die blijken uit het CPT-rapport van 22 februari 2024 voornamelijk betrekking hebben op detentieomstandigheden in het voorlopige hechtenis-regime van personen die worden vervolgd en van wie de voorlopige hechtenis is bevolen.
De overlevering van de opgeëiste persoon is door de Poolse autoriteiten verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf. Het CPT-rapport van 22 februari 2024 bevat geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank beschikt ook overigens niet over dergelijke gegevens. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Sieradz – II Criminal Division, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De raadsman verwijst hierbij naar de volgende uitspraken: Rechtbank Amsterdam, 19 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4663; Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4272.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).