Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Roman District Court, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
the Roman Criminal Courtvan 23 november 2018 (no. 581), bevestigd door
the Court of Appeal of Bacauop 19 november 2019 (no. 1206);
the Roman District Courtvan 30 oktober 2013 (no. 409).
4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
the Roman District Courtvan 30 oktober 2013 stelt de rechtbank vast dat hieraan is voldaan.
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
the Roman Criminal Courtvan 23 november 2018 en het arrest van
the Court of Appeal of Bacauvan 19 november 2019 betreft volgens de beschrijving in het EAB ‘het niet betalen van kinderalimentatie’ en ‘verduistering’. De rechtbank stelt vast dat ‘verduistering’ ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert, echter geldt dat niet voor het niet betalen van kinderalimentatie, nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van alimentatie de kinderen in een hulpbehoevende situatie zijn gebracht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de overweging onder 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [4]
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
the Roman District Courtvan 30 oktober 2013 opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
the Roman Criminal Courtvan 23 november 2018 en het arrest van
the Court of Appeal of Bacauvan 19 november 2019 heeft de rechtbank onder 4 vastgesteld dat het ‘niet betalen van kinderalimentatie’ naar Nederlands recht niet strafbaar is. Zij ziet echter aanleiding om, ondanks het ontbreken van de dubbele strafbaarheid, de weigeringsgrond van artikel 7, eerste lid, OLW niet toe te passen en ook de tenuitvoerlegging van de voor dat feit opgelegde straf over te nemen. Het feit heeft weliswaar met name aanknopingspunten met de Roemeense rechtsorde, want is begaan in Roemenië, door een Roemeense onderdaan tegen een andere Roemeense onderdaan, maar daar staat tegenover dat er ook aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde, aangezien de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank acht het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu vastgesteld is dat hij duurzaam verblijf heeft in Nederland. Een weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de hem opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Bij weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW zou de opgeëiste persoon, zolang die vrijheidsstraf naar het recht van Roemenië voor tenuitvoerlegging vatbaar is, bij het gebruikmaken van zijn vrije verkeersrechten, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Roemenië zouden de met de tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsbepalingen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan
the Roman District Court, Roemenië.
[opgeëiste persoon].
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt en ondertekend.