Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 augustus 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit Maaseik (België), eiser,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,
Inleiding
De totstandkoming van de besluiten
Beoordeling van de rechtbank
artikel 7a, tweede lid, aanhef en onder b, van de AKW. In dat artikellid is bepaald dat een verzekerde die over een kalenderjaar recht heeft gehad op dubbele kinderbijslag en een fiscaal partner had, recht heeft op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar, mits de verzekerde, of diens partner, in dat kalenderjaar belastbare winst uit een of meer ondernemingen (...), belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet IB 2001 [2] of belastbaar resultaat uit een of meer werkzaamheden (…) heeft genoten, dat niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
artikel 7a, tweede lid, aanhef en onder b, van de AKW zijn aanvraag heeft kunnen afwijzen.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 98,-.
mr. E.M. Hansen-Löve, leden,in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.