4.3.In de eerste plaats is tussen partijen in geschil of appellante over 2018 recht had op extra kinderbijslag.
4.3.1.Het recht op een extra bedrag aan kinderbijslag voor partners is geregeld in artikel 7a, tweede lid, aanhef en onder b, van de AKW. In dat artikellid is, voor zover hier van belang, bepaald dat een verzekerde die over een kalenderjaar recht heeft gehad op dubbele kinderbijslag en een fiscale partner had, recht heeft op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar, mits de verzekerde, of diens partner, in dat kalenderjaar belastbare winst uit een of meer ondernemingen (...), belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet IB 2001 of belastbaar resultaat uit een of meer werkzaamheden (…) heeft genoten, dat niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
4.3.2.De Svb meent dat de bijstandsuitkeringen van appellante en haar partner belastbaar loon vormen in de zin van artikel 3.80 van de Wet IB 2001. Deze uitkeringen liggen boven het drempelbedrag. Daarom heeft appellante volgens de Svb geen recht op extra kinderbijslag. Volgens de Svb is van belang dat in artikel 3.81 van de Wet IB 2001 voor het loonbegrip wordt verwezen naar de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. In artikel 11, eerste lid, aanhef, sub g, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 is verder bepaald dat loonbelasting mede wordt geheven van personen die uitkeringen op grond van de Participatiewet ontvangen. Het tweede lid van dit artikel merkt deze inkomsten aan als loon uit vroegere arbeid. De Svb concludeert hieruit dat een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet onder het fiscale loonbegrip is gebracht als loon uit vroegere dienstbetrekking, en daarom loon vormt in de zin van artikel 3.80 van de Wet IB 2001.Volgens de Svb zijn er geen aanknopingspunten om bij de uitleg van het loonbegrip in artikel 7a, tweede lid, aanhef en onder b, van de AKW aan te sluiten bij loon als onderdeel van het arbeidsinkomen als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder e, van de Wet IB 2001, waarin het begrip arbeidsinkomen is beperkt tot inkomen genoten met tegenwoordige arbeid.
4.3.3.Appellante meent daarentegen dat de bijstandsuitkeringen van haar en haar partner geen belastbaar loon vormen en dat zij dus geen inkomen hebben genoten als bedoeld in artikel 7a van de AKW. De Svb heeft tijdens de procedure te kennen gegeven dat er recht bestaat op extra kinderbijslag als beide partners geen relevant inkomen hebben. Volgens appellante heeft zij daarom recht op de extra kinderbijslag.
4.3.4.De Raad moet dus in de eerste plaats de vraag beantwoorden of een bijstandsuitkering, in de zin van artikel 7a van de AKW, belastbaar loon vormt als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet IB 2001.
Achtergrond van artikel 7a AKW; bedoeling extra kinderbijslag
4.3.5.Artikel 7a van de AKW is, met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen, op 1 januari 2015 in werking getreden. Bij deze gelegenheid is de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) in de AKW geïntegreerd.Ook is daarin de aanvullende tegemoetkoming, het zogenaamde TOG-kopje, geïntegreerd.Voor de uitleg van artikel 7a van de AKW is daarom mede van belang tegen welke achtergrond het TOG-kopje destijds is ontstaan.
4.3.6.Het TOG-kopje was voorheen opgenomen in artikel 5a van de TOG. De achtergrond voor invoering van het TOG-kopje was dat de regelgever een extra financiële ondersteuning heeft willen invoeren voor alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen.De reden voor de ondersteuning was dat alleenverdienershuishoudens, als gevolg van fiscale maatregelen om de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, in besteedbaar inkomen achterbleven bij tweeverdienershuishoudens met de zorg voor een jong kind en alleenstaande ouders. Met name bestond binnen alleenverdienershuishoudens geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, die gold voor de minstverdienende partner in een tweeverdienershuishouden, die echter wel een arbeidsinkomen had boven een zekere inkomensgrens, en voor de alleenstaande ouder met een arbeidsinkomen boven die inkomensgrens. De regelgever wilde huishoudens met twee partners met de zorg voor een chronisch ziek of gehandicapt kind, waarin het inkomen van de minstverdienende partner niet meer bedroeg dan de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting, compenseren omdat zij niet van de fiscale maatregelen konden profiteren. Bij de vaststelling van het drempelbedrag voor het TOG-kopje is aangesloten bij de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het aansluiten bij deze grens betekent dat de minstverdienende ouder wel enig inkomen kan hebben zonder de extra tegemoetkoming te verliezen.
4.3.7.Bij de invoering van artikel 7a van de AKW is (uiteindelijk) besloten de extra tegemoetkoming voor alleenverdieners zoals die was opgenomen in artikel 5a van de TOG, op te nemen in artikel 7a, tweede lid, van de AKW. Ook werd bij amendement besloten de tegemoetkoming uit te breiden naar alleenstaande ouders omdat zij de zorg voor het chronisch zieke of gehandicapte kind niet kunnen delen met een andere ouder.
Bijstandsuitkering geen belastbaar loon