ECLI:NL:RBAMS:2024:4414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
13-149623-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot diplomatieke status en detentieomstandigheden

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Rome. De zaak kwam aan de orde na een vordering van de officier van justitie om het EAB in behandeling te nemen, dat was uitgevaardigd op 24 april 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Noord-Jemen, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 4 juli 2024. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd.

De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon diplomatieke immuniteit genoot op basis van het Verdrag van Wenen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon in Nederland immuniteit genoot en dat de Italiaanse autoriteiten rekening hadden gehouden met zijn diplomatieke status bij het uitvaardigen van het EAB. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de detentieomstandigheden in Italië en de staat van de Italiaanse rechtstaat. De rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestond voor een schending van het recht op een eerlijk proces en dat de opgeëiste persoon niet in een onmenselijke situatie zou worden geplaatst. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, waarbij werd verwezen naar eerdere uitspraken en garanties van de Italiaanse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-149623-24
Datum uitspraak: 18 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2024 door de Rechtbank van Rome – Kamer van de met het gerechtelijk vooronderzoek belaste rechters, Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Noord-Jemen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Jemenitische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een toepassingsbeschikking van conservatoire maatregel van 22 mei 2023. Uit de aanvullende informatie van 24 juni 2024 blijkt dat het arrestatiebevel is uitgevaardigd door
the Judge for Preliminary Investigations of Romeop 22 mei 2023, vervolgens is ingetrokken op 29 september 2023, en daarna weer is uitgevaardigd op 17 oktober 2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Diplomatieke status

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon tot op heden diplomatieke immuniteit geniet op grond van artikel 40 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke verkeer van 18 april 1961 (hierna: het Verdrag van Wenen), zoals bevestigd in een verklaring van de Jemenitische autoriteiten van 10 juni 2024. Als de rechtbank de overlevering zou toestaan, zou dit een schending van het Verdrag van Wenen opleveren. De verdediging doet daarnaast een beroep op artikel 21, tweede lid, van de OLW, waarin is bepaald dat een persoon niet kan worden aangehouden voor een EAB indien hij immuniteit geniet van strafvervolging. Ook dit artikel staat aan overlevering in de weg.
Subsidiair verzoekt de verdediging om de beslissing op de vordering aan te houden om aanvullende informatie op te vragen over de geldigheid van de immuniteit. Daarnaast stelt een aanhouding de Italiaanse en de Jemenitische autoriteiten in de gelegenheid om deze kwestie onderling op te lossen. De betrokken Jemenitische en Italiaanse instanties hebben tot op heden vooral langs elkaar heen gewerkt, waardoor communicatie over de diplomatieke immuniteit van de opgeëiste persoon moeizaam verliep. De Jemenitische autoriteiten hebben recent (op 6 mei 2024 en 10 juni 2024) aanvullende informatie gestuurd met betrekking tot het EAB en daarbij de Italiaanse autoriteiten ingelicht over de mogelijke problemen met de strafrechtelijke vervolging in verband met de diplomatieke status van de opgeëiste persoon. Er bestaat volgens de verdediging dan ook een reële kans dat het EAB wordt ingetrokken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon geniet geen diplomatieke immuniteit in Nederland. Het Openbaar Ministerie heeft het eventuele bestaan van een diplomatieke status van de opgeëiste persoon in Nederland nagevraagd, maar hij komt in geen van de daartoe bestemde registers voor. Het feit dat de Jemenitische ambassade verklaard heeft over de werkzaamheden en status van de opgeëiste persoon maakt dit niet anders. Een situatie zoals bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de OLW is daarom niet aan de orde.
Ten aanzien van de mogelijke immuniteit voor strafvervolging in Italië dient een heel terughoudende toets toegepast te worden, als het al getoetst dient te worden in de overleveringsprocedure. Uit de omstandigheid dat Italië het EAB heeft uitgevaardigd kan afgeleid worden dat de opgeëiste persoon daar geen immuniteit geniet voor de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De mogelijke immuniteit voor strafvervolging kan eventueel in Italië aan de orde komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat nergens uit blijkt dat de opgeëiste persoon in Nederland immuniteit geniet. De Nederlandse autoriteiten hebben geen diplomatieke immuniteit aan hem verleend en, anders dan de raadsman heeft betoogd, geniet de opgeëiste persoon ook geen immuniteit in Nederland op grond van artikel 40, derde lid, van het Verdrag van Wenen. Dit artikel heeft namelijk betrekking op diplomatieke koeriers die op doorreis zijn, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon als diplomatieke koerier in Nederland is. De opgeëiste persoon heeft bovendien zelf verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om hier asiel aan te vragen, iets wat hij ook heeft gedaan. Een en ander betekent dat artikel 21, tweede lid, OLW niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staat.
De vraag of de opgeëiste persoon in Italië diplomatieke immuniteit geniet tegen de aldaar voorgenomen strafvervolging ligt naar het oordeel van de rechtbank niet ter toetsing voor in de overleveringsprocedure. Dit verweer kan bij de Italiaanse rechter tijdens de inhoudelijke procedure aldaar naar voren gebracht worden. De rechtbank gaat er, gelet op het vertrouwensbeginsel, vanuit dat de Italiaanse autoriteiten daarbij niet in strijd zullen handelen met het Verdrag van Wenen nu Italië partij is bij dat Verdrag. In dat licht merkt de rechtbank - ten overvloede - op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit juist rekening heeft gehouden met de in Italië aanwezige diplomatieke status van de opgeëiste persoon, gelet op de initiële intrekking van het arrestatiebevel en het opnieuw uitvaardigen daarvan na het verifiëren van zijn diplomatieke status.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling aan te houden teneinde nadere informatie op te vragen.

6.Artikel 11 OLW; Detentieomstandigheden en Italiaanse rechtstaat

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de Italiaanse rechtstaat zwaar onder druk staat sinds het aantreden van de regering Meloni, hetgeen invloed heeft op de kwaliteit van de Italiaanse detentieomstandigheden en rechterlijke beslissingen. Het vertrouwensbeginsel dient met meer waakzaamheid te worden gehanteerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om anders naar de Italiaanse detentieomstandigheden te kijken dan de rechtbank in recente uitspraken heeft overwogen.
Oordeel van de rechtbank
Italiaanse rechtstaat
In een tussenuitspraak van 16 augustus 2018 [4] heeft de rechtbank uitleg gegeven aan het arrest van 25 juli 2018 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) in de zaak C-216/18 PPU. [5] Hierin is een drietal vragen geformuleerd die achtereenvolgens beantwoord moeten worden indien een beroep wordt gedaan op artikel 47 van het Handvest, waarbij de eerste vraag als volgt is geformuleerd:
Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?
De raadsman heeft niet met objectieve, concrete en actuele gegevens onderbouwd dat in Italië het grondrecht op een eerlijk proces wordt aangetast na het aantreden van de regering Meloni. Ook ambtshalve is de rechtbank uit de op dit moment beschikbare gegevens niet gebleken dat de rechtstaat in Italië dusdanige gebreken vertoont dat hierdoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Detentieomstandigheden
Ten aanzien van de detentieomstandigheden heeft de rechtbank in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in oorspronkelijk zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [6] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone, geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (
Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [7]
Voor het geval de opgeëiste persoon in één van de tien instellingen zal worden gedetineerd waarvan de rechtbank wel een algemeen gevaar heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 15 april 2021 [8] , waarin het volgende is overwogen:
“De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.”
In de algemene detentiegarantie waaraan wordt gerefereerd, is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [9] De Italiaanse autoriteiten hebben in de bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie uit de verstrekte detentiegarantie, inhoudende dat de opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in één van de tien hiervoor genoemde detentie-instellingen in Italië.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Rome – Kamer van de met het gerechtelijk vooronderzoek belaste rechters, Italië, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.ECLI:EU:C:2018:586 (Zaak
7.ECLI: NL:RBAMS:2023:2332.