ECLI:NL:RBAMS:2024:4217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/060591-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 mei 2024, wordt een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door het Parket-generaal van het Hof van Beroep van Bordeaux, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije, is gedetineerd in Nederland en wordt gevraagd om te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes jaar, opgelegd voor drugshandel. De rechtbank heeft eerder de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek heropend om meer informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in de Franse gevangenissen en de toepassing van het ne bis in idem-beginsel, dat stelt dat iemand niet twee keer voor dezelfde feiten kan worden berecht. De verdediging stelt dat de opgeëiste persoon al in Turkije is vrijgesproken voor dezelfde feiten, terwijl het Openbaar Ministerie aanvoert dat de Franse autoriteiten op de hoogte waren van het Turkse vonnis en dat de Franse procedure niet dezelfde feiten betreft. De rechtbank heeft de officier van justitie gevraagd om aanvullende informatie van de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden en de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Frankrijk is veroordeeld. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met een verlenging van de beslistermijn en de gevangenhouding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/060591-24
Datum uitspraak: 17 mei 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 27 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 januari 2024 door het Parket-generaal van het Hof van Beroep van Bordeaux (Frankrijk), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1974
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 16 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 30 april 2024 [3]
Het onderzoek ter zitting is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Franse autoriteiten nadere vragen te stellen over de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen in Villepinte en Fresnes en om vragen te stellen die verband houden met de toetsing aan artikel 9 OLW.
Zitting van 14 mei 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van de opgeëiste persoon en de officier van justitie voortgezet in de stand van het onderzoek van de zitting van 16 april 2024 in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Turkse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Zoals reeds overwogen in de tussenuitspraak van 30 april 2024, vermeldt het EAB een arrest op tegenspraak van de kamer van hoger beroep in correctionele zaken - gespecialiseerde interregionale jurisdictie ‘JIRS’ - van het Hof van Beroep van Bordeaux, gedateerd 18 februari 2021, referentie dossier 19/358 – TJ Bordeaux, parketnummer 10281000290.
Volgens door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie van 7 maart 2024 heeft de advocaat van de opgeëiste persoon in Frankrijk cassatieberoep tegen het arrest van 18 februari 2021 ingesteld, welk beroep op 1 juni 2022 - naar de rechtbank uit de aanvullende informatie begrijpt: zonder zitting - is verworpen. Het arrest van 18 februari 2021 is daarmee onherroepelijk geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren en acht maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Tussenuitspraak van 30 april 2024

In de tussenuitspraak van 30 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet aangezien de situatie als bedoeld onder artikel 12, sub b, OLW van toepassing is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een zogenoemd lijstfeit en dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van die feiten om die reden achterwege moet blijven. Ten slotte heeft de rechtbank onder 7. van de tussenuitspraak overwogen dat nu niet is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de Franse straf al een aanvang in Duitsland heeft genomen Frankrijk het recht behoudt om het arrest ten uitvoer te leggen.
Deze overwegingen worden in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.

5.Ne bis in idem

Inleiding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat de opgeëiste persoon in Turkije reeds onherroepelijk was berecht met betrekking tot de feiten waarvoor hij in Frankrijk is veroordeeld. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 30 april 2024 hierover het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat zij op dit moment onvoldoende is voorgelicht om te kunnen beoordelen of sprake is van een ne bis in idem-situatie, dus of de opgeëiste persoon in Frankrijk is veroordeeld voor dezelfde feiten als waarvan hij eerder in Turkije is vrijgesproken. De feitsomschrijving in het EAB is daarvoor te algemeen. De rechtbank zal daarom de beoordeling aanhouden tot de uitvaardigende justitiële autoriteit een meer uitgebreide en meer gedetailleerde feitsomschrijving heeft verstrekt. Tevens dient daarbij de vraag te worden beantwoord of de Franse rechters op de hoogte waren van het Turkse vonnis, welk vonnis in het kader van het door de opgeëiste persoon gevoerde verweer bij de vraagstelling aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beschikking zal worden gesteld, en, indien dit het geval is, wat de reden is dat de opgeëiste persoon opnieuw in Frankrijk is berecht”
De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om de navolgende vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen:
- Kan een uitgebreidere en meer gedetailleerde feitsomschrijving worden verstrekt?
- Waren de rechters op de hoogte van het vonnis van het Vierde Hoge Strafhof in
Istanbul van 3 december 2015 (dossiernummer: 2015/131; vonnisnummer:
2015/384), waarin de opgeëiste persoon in Turkije is vrijgesproken?
- Zo ja, wat is de reden dat de opgeëiste persoon opnieuw in Frankrijk is berecht?
De Franse autoriteiten hebben bij e-mail van 6 mei 2024 bovengenoemde vragen beantwoord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd aangezien Frankrijk geen rechtsmacht had om de opgeëiste persoon te veroordelen nu de feiten van het arrest van 18 februari 2021 grotendeels zijn gepleegd buiten Frankrijk.
Daarnaast persisteert de raadsman bij het verweer dat sprake is van schending van het
ne bis in idembeginsel, nu de opgeëiste persoon in Turkije onherroepelijk is berecht voor en is vrijgesproken van dezelfde feiten waarvoor hij in Frankrijk bij het arrest van 28 februari 2021 is veroordeeld. Om die reden dient de overlevering te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit de aanvullende informatie van de Franse autoriteiten blijkt dat het Franse hof kennis had van het Turkse vonnis en vervolgens is overgegaan tot een veroordeling. Uit de aanvullende feitsomschrijving is niet af te leiden dat het gaat om dezelfde feiten als in het Turkse vonnis. In Turkije is de opgeëiste persoon – zo blijkt uit het overgelegde vonnis van het strafhof in Istanboel van 3 december 2015 – vrijgesproken van het “lid zijn van een organisatie die is opgericht met het doel om een misdrijf te plegen, het exporteren van drugs of stimulerende middelen”. De weigeringsgrond van artikel 9 OLW is dan ook niet van toepassing.
Het oordeel van de rechtbank
De Franse autoriteiten hebben bij e-mailbericht van 6 mei 2024 een nadere omschrijving van de feiten gegeven zoals deze zijn genoemd onder e) van het EAB. Het gaat volgens deze omschrijving om een negental drugstransporten. Daarbij is tevens vermeld dat de rechters op de hoogte waren van het Turkse vonnis van 3 december 2015 en dat zij het non bis in idem principe niet toegepast hebben omdat de Franse procedure niet dezelfde feiten zou betreffen.
De rechtbank constateert echter dat de opgeëiste persoon in het Turkse vonnis in 2015 is vrijgesproken van “lid zijn van een organisatie die is opgericht met het doel om een misdrijf te plegen” maar ook van het “het exporteren van drugs of stimulerende middelen” terwijl hij in het Franse arrest van 2021 volgens het EAB is veroordeeld voor deelname aan een belangrijke illegale handel in heroïne: hij trad op door – onder meer- toezicht te houden op het laden en vervoer van de drugs tussen Turkije en Spanje. Deels gaat het dus om soortgelijke strafbare feiten. Bovendien betreft het dezelfde periode: in het Turkse vonnis gaat het om de periode tussen maart en oktober van 2008, terwijl het in het Franse arrest volgens het EAB en de aanvullende informatie gaat om de periode tussen 1 maart en 4 september 2008. Het gaat deels om dezelfde pleegplaats: in het Turkse vonnis wordt als pleegplaats Istanboel genoemd, in het Franse EAB wordt ook Turkije als handelsland genoemd. Uit de aanvullende informatie blijkt dat het om transporten ging tussen Duitsland, Frankrijk, Spanje en dat in enkele gevallen de verdovende middelen vanuit Turkije naar Duitsland geëxporteerd werden. Export vanuit Turkije kan niet als ander feit dan invoer in Frankrijk gezien worden. Opvallend is bovendien het volgende: De Franse strafzaak ging van start na de aanhouding bij de Franse grens op 4 september 2008 van een zwager van de opgeëiste persoon, ene [persoon], in wiens auto een grote hoeveelheid (75.000 EUR) contant geld gevonden werd. Deze getuige verklaarde – aldus de uitvaardigende justitiële autoriteit in de aanvullende informatie – uitgebreid over 9 transporten van heroïne en andere verdovende middelen, tussen de Turkse, Franse, Spaanse en Duitse grens en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon daarbij. Ook de Turkse strafzaak neemt deze aanhouding en verklaringen van [persoon] over diverse transporten als startpunt. Uit het Turkse vonnis is af te leiden dat [persoon] op 17 november 2011 (terwijl hij in Frankrijk in detentie zat) is overleden. In het Turkse vonnis is de opgeëiste persoon vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank beschikt op dit moment over onvoldoende gegevens om na te kunnen gaan of de opgeëiste persoon eerder voor dezelfde feiten is vrijgesproken. Zo is onder meer niet bekend wanneer (welk jaar en datum) de opgeëiste persoon in eerste aanleg in Frankrijk veroordeeld is. Onbekend is voor welke strafbare feiten (wettelijke bepalingen) hij precies veroordeeld is. Om te kunnen beoordelen of er al dan niet sprake is van de weigeringsgrond van artikel 9 OLW, verzoekt de rechtbank dan ook aan de officier van justitie het vonnis in eerste aanleg én in hoger beroep bij de uitvaardigende justitiële autoriteiten op te vragen zodat de rechtbank tot een oordeel over het ne bis in idem verweer kan komen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen de raadsman over de rechtsmacht van Frankrijk heeft opgemerkt, dat zij gelet op het vertrouwensbeginsel uitgaat van de juistheid van de veroordeling door de Franse rechtbank. Dit brengt mee dat zij aanneemt dat Frankrijk rechtsmacht mocht uitoefenen. Overigens raakt hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over de rechtsmacht van Frankrijk niet aan enige weigeringsgrond voor de overlevering. Het door de raadsman gevoerde verweer treft geen doel.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Inleiding
In de tussenuitspraak van 30 april 2024 is verder overwogen:
“De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre en Bois-d’Arcy een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [5]
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in aanvullende informatie van 7 maart 2024 laten weten dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden gedetineerd in Villepinte of Fresnes.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat er voor de opgeëiste persoon niet een algemeen reëel gevaar bestaat dat hij onmenselijk of vernederend zal worden behandeld wegens detentie in Nîmes, Nanterre of Bois-d’Arcy.
De rechtbank doet echter, vanwege het in drie detentie-instellingen reeds aangenomen algemene reële gevaar, inmiddels ambtshalve onderzoek naar andere detentie-instellingen, op basis van onder meer de rapporten van de Contrôleur général des lieux de privation de liberté van 30 juni 2022 en de Observatoire international des prisons-section française van 16 juni 2022.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de beslissing over de overlevering mede aanhouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen wat de detentieomstandigheden in de instellingen van Villepinte en Fresnes zijn.”
Het
Ministère de la Justice, Direction de l’administration pénitentiaireheeft hierop nadere informatie verstrekt over de detentieomstandigheden.
Standpunt raadsman
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering aan Frankrijk niet
mogelijk is, omdat de Duitse autoriteiten zouden hebben meegedeeld dat de opgeëiste persoon
de straf, waarvoor nu de overlevering aan Frankrijk wordt gevraagd, in Duitsland kan uitzitten.
Subsidiair verzoekt de rechtbank de overlevering te weigeren aangezien de detentie-instellingen nog steeds overvol zijn en er redenen zijn tot serieuze zorg. Mede gelet op de verklaring van de opgeëiste persoon over zijn eerdere ervaringen met de slechte detentieomstandigheden in de Franse gevangenissen is sprake van een dreigende flagrante schending van artikel 4 Handvest.
Standpunt officier van justitie
Op grond van de aanvullende informatie van de Franse autoriteiten is er weliswaar sprake van overbevolking in de detentie-instellingen van Villepinte en Fresnes maar gelet op de informatie over de vierkante meters van de cellen waar de opgeëiste persoon mogelijk wordt geplaatst is er nog voldoende ruimte over om de minimale 4 vierkante meter leefruimte per cel te garanderen, zodat er geen sprake is van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst ten aanzien van het primaire verweer naar hetgeen zij hieromtrent reeds in de tussenuitspraak, hiervoor onder 4. samengevat, heeft geoordeeld. Het verweer treft geen doel.
Met betrekking tot de detentieomstandigheden geldt, dat de rechtbank - mede vanwege het voor verschillende detentie-instellingen in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling - ambtshalve onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden in de detentie-instellingen van Fresnes en Villepinte. De rechtbank heeft zich beperkt tot deze twee detentie-instellingen, nu – in het licht van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van Kaderbesluit 2002/584 zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB – de uitvoerende rechterlijke autoriteit alleen verplicht is de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentie-instellingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [6]
Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.
Fresnes
In de aanvullende informatie van de Franse autoriteiten wordt vermeldt dat als de opgeëiste persoon in Fresnes zal worden geplaatst, hij eerst zal worden gedetineerd in de
5-place arrivals uniten daarna zal worden geplaatst op de mannenafdeling in een cel van 9 tot 10 m2 met een theoretische capaciteit voor één persoon of in een cel met een oppervlakte van 19 tot 24 m² met een theoretische capaciteit voor 4 personen. Hierna wordt aangegeven dat op 7 mei 2024 voor de detentie instelling van
Marseilleeen bezettingsgraad geldt van 131,9%, wat zou betekenen dat op sommige eenpersoonscellen twee personen kunnen worden geplaatst. Op de website van de detentie-instelling van Fresnes staat vermeld dat het overbevolkingspercentage op 1 januari 2024 143% voor normale cellen is en voor semi-open cellen 156,8%.
\
Villepinte
Ten aanzien van de detentie-instelling van Villepinte is in de aanvullende informatie beschreven dat de afdeling voor mannen bestaat uit 440 eenpersoons cellen met een oppervlakte van
9 tot 10 m2, en 41 tweepersoonscellen met een oppervlakte van 11 tot 12 m2, waarbij telkens een extra bed in de cel is voorzien. Verder is vermeld dat op 7 mei 2024 de bezettingsgraad van de detentie-instelling van Villepinte 166,2% is, wat zou betekenen dat er meer gedetineerden op een cel worden geplaatst dan waar ze in theorie voor bedoeld zijn. Op de website van de detentie-instelling van Villepinte staat vermeld dat op 1 januari 2024 de bezettingsgraad 187% was.
Overwegingen
Wat betreft de detentie instelling van Fresnes merkt de rechtbank op dat er in de aanvullende gegevens geen informatie is verstrekt over het aantal vierkante meter persoonlijke ruimte per persoon in de
5-place arrivals unit.Ook staat vermeld dat de bezettingsgraad van de detentie-instelling van Marseille 131,9%. Onduidelijk is of het hier gaat om een verschrijving en of dit percentage betrekking heeft op de situatie in Fresnes.
De rechtbank beschikt daarmee over onvoldoende gegevens ten aanzien van Fresnes, terwijl in de detentie-instelling van Villepinte de overbevolking zo groot is, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet onwaarschijnlijk dat de waarborgen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder het minimum aan
personal spacevan (ten minste een deel van de) gedetineerden, in het gedrang komt.
Om aan de hand van het daarvoor geldende toetsingskader [7] te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in de penitentiaire inrichting van Fresnes en Villepinte, zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen te stellen over deze twee penitentiaire inrichtingen:
1. Wat is de huidige bezettingsgraad van gedetineerden op de afdelingen voor mannelijke gedetineerden die al veroordeeld zijn, zowel in Fresnes als in Villepinte?
2) Hoeveel
individuele celruimte(
personal space) hebben de gedetineerden op deze afdeling tot hun beschikking in een een- en tweepersoonscel en hoeveel in een vierpersoonscel en ten slotte hoeveel in een cel van
de 5-place arrivals unitin Fresnes en is dit inclusief of exclusief het sanitair en zijn deze sanitaire voorzieningen deugdelijk afgeschermd? Geldt voor de penitentiarie inrichting in Villepinte eveneens dat hij eerst op een “arrivals unit” geplaatst wordt? In dat geval: hoeveel individuele celruimte hebben gedetineerden op deze unit en is dit inclusief of exclusief het sanitair en zijn deze sanitaire voorzieningen deugdelijk afgeschermd?
3) Indien de gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 3 m2, heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
  • hoeveel uren per dag verblijven de gedetineerden in hun cel;
  • welke mogelijkheden hebben de gedetineerden tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten hun cel;
  • zijn deze mogelijkheden voor alle gedetineerden toegankelijk;
  • hoeveel uren per dag kunnen de gedetineerden aan deze activiteiten deelnemen;
  • is in deze penitentiaire inrichtingen in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5. en 6. genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
VERLENGTde beslistermijn met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
VERLENGTde gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak opnieuw op zitting moet worden gepland ten minste 14 dagen vóór het einde van de verlengde beslistermijn van
21 juni 2024.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Turkse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes), Rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre), Rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van [naam]).
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
7.Zie o.a. Hof Van Justitie EU, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu) en EHRM, 20 oktober 2016, Muršić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.