ECLI:NL:RBAMS:2024:4098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/136156-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Frankrijk, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 juni 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. H. Raza. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd, omdat nader onderzoek nodig is naar de detentieomstandigheden in de Franse instelling in Vesoul, waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst na zijn overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in verschillende Franse detentie-instellingen, waaronder Nîmes. De Franse autoriteiten hebben bevestigd dat de opgeëiste persoon 'most likely' in Vesoul zal worden geplaatst. De raadsman heeft betoogd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in Vesoul, terwijl de officier van justitie dit betwistte. De rechtbank heeft besloten om het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende informatie over de detentieomstandigheden in Vesoul, waaronder de bezettingsgraad en de leefomstandigheden van gedetineerden.

De rechtbank heeft de zaak geschorst en de termijn voor de uitspraak verlengd, met de verplichting om de opgeëiste persoon opnieuw op te roepen voor een zitting voordat de beslistermijn verstrijkt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters R.A. Sipkens, A.J.R.M. Vermolen en M.C. Danel, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/136156-24
Datum uitspraak: 10 juli 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 3 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2024 door
Procureur de la Républiquete Vesoul (Frankrijk, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juni 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Franse en Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 6 februari 2024, uitgevaardigd door een onderzoeksrechter (referentie: Dossier Parket no 23 068 000005)
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Verweer van de raadsman
De informatie in het EAB is ongenoegzaam. Op bladzijde 3 van het EAB staat de omschrijving van de feiten. Dit moet in samenhang met de informatie op bladzijde 4 worden gelezen. Het is een raadsel wat de opgeëiste persoon zou hebben gedaan, wanneer en waar. Op bladzijde 3 wordt melding gemaakt van inbeslagname van 20 kg heroïne. Niet duidelijk is of de opgeëiste persoon daarbij is betrokken. Het is niet duidelijk waartegen hij zich moet verweren. Verder kan het lijstfeit pas worden aangekruist als duidelijk is wat de verdenking is. Op bladzijde 4 staat wel een periode, maar het is niet duidelijk wanneer de opgeëiste persoon handelingen zou hebben verricht.
Standpunt van de officier van justitie
De informatie in het EAB is genoegzaam. De verdenking is uitvoerig omschreven. Het gaat om zeven strafbare feiten. Op 6 maart 2023 was er een controle. Verder is sprake van meerdere transporten. De opgeëiste persoon wordt verdachte van ‘reizen’, wat moet worden begrepen als transporten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is aan de hiervoor genoemde vereisten voldaan. Uit het EAB volgt dat de verdenking ten aanzien van de opgeëiste persoon is dat hij dader is van invoer, transport, verwerving, criminele samenzwering, bezit en transport van verboden producten in de departementen Haute Saone en de Doubs in de periode van 18 augustus 2022 tot 6 maart 2023. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden (heropening van het onderzoek)

Inleiding

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Lille-Loos-Sequedin een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [5]
De Franse justitiële autoriteiten hebben bij e-mail van 21 mei 2024 verklaard:
“ I’m able to inform you that Mr [opgeëiste persoon] will most likely be placed in the prison of Vesoul after surrender.”
Standpunt van de raadsman
Tot vorig jaar was een garantie vereist dat een opgeëiste persoon niet in Nîmes zou worden geplaatst. In deze zaak is de vraag gesteld waar de opgeëiste persoon het meest waarschijnlijk wordt geplaatst. Uit de mail van 21 mei 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon meest waarschijnlijk in Vesoul wordt geplaatst. Daarmee is plaatsing in Nîmes niet uitgesloten. Er is een reëel gevaar dat de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling in de gevangenis in Nîmes. De rechtbank kan de overlevering niet zonder nader onderzoek toestaan. De opgeëiste persoon heeft over Vesoul verklaard dat hij daar tijdens een eerdere detentie schurft heeft opgelopen. De omstandigheden zijn daar mensonterend. Ook in geval van plaatsing in Vesoul loopt hij een reëel gevaar op een onmenselijke behandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De rechtbank heeft ten aanzien van drie instellingen een ‘algemeen gevaar’ aangenomen. Daarom is in deze zaak gevraagd waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst na zijn overlevering. Het antwoord is dat hij meest waarschijnlijk in Vesoul zal worden geplaatst. De rechtbank heeft geen ‘algemeen gevaar’ aangenomen ten aanzien van Vesoul. De verklaring van de opgeëiste persoon over zijn detentie in Vesoul geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Van een ‘algemeen gevaar’ ten aanzien van Vesoul is niet gebleken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – mede vanwege het voor verschillende detentie-instellingen in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling – ambtshalve onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de detentie-instellingen in Vesoul.
De rechtbank heeft zich beperkt tot deze detentie-instelling, nu – in het licht van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van Kaderbesluit 2002/584 zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB – de uitvoerende rechterlijke autoriteit alleen verplicht is de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentie-instellingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [6]
Uit informatie op de website
Observatoire international des prisonsvolgt dat de bezettingsgraad in Maison d’arrêt de Vesoul per 1 januari 2024 179,1 % is.
Bij een overbevolking van deze omvang is het naar het oordeel van de rechtbank in de detentie-instelling van Vesoul niet onwaarschijnlijk dat hierdoor de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder het minimum aan
personal spacevan (ten minste een deel van de) gedetineerden, in de genoemde detentie-instelling in het gedrang komt.
Om aan de hand van het daarvoor geldende toetsingskader [7] te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in de detentie-instelling van Vesoul zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse justitiële autoriteiten de volgende vragen te stellen over de detentie-instelling van Vesoul:
Wat is de huidige bezettingsgraad van gedetineerden op de afdelingen voor mannelijke voorlopige gehechten?
Hoeveel individuele celruimte (
personal space) hebben de gedetineerden op deze afdeling tot hun beschikking in een eenpersoons- en meerpersoonscel, en is dit inclusief of exclusief het sanitair en zijn deze sanitaire voorzieningen deugdelijk afgeschermd?
Indien de gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 4 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 72-77) – heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
 hoeveel uren per dag verblijven de gedetineerden in hun cel;
 welke mogelijkheden hebben de gedetineerden tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten hun cel;
 zijn deze mogelijkheden voor alle gedetineerden toegankelijk;
 hoeveel uren per dag kunnen de gedetineerden aan deze activiteiten deelnemen;
 is in deze penitentiaire inrichtingen in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de beslistermijn (op 30 augustus 2024), uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Franse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes), Rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre), Rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d’Arcy), Rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, parketnummer 13/066086-24 (ter publicatie aangeboden).
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
7.Zie o.a. Hof Van Justitie EU, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu) en EHRM, 20 oktober 2016, Muršić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.