ECLI:NL:RBAMS:2024:4073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
13-141377-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden in Polen

Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 26 april 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Łódź op 26 juli 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en momenteel gedetineerd in Nederland, heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn.

Tijdens de zitting op 19 juni 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, maar dat er geen bewijs is dat dit gevaar een individuele impact heeft op de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook zorgen geuit over de detentieomstandigheden in Polen, zoals gerapporteerd door het European Committee for the Prevention of Torture (CPT).

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden en de mogelijkheid van individuele garanties voor de opgeëiste persoon. De zaak is geschorst en de rechtbank heeft bepaald dat de zaak uiterlijk op 7 augustus 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-141377-24
Datum uitspraak: 3 juli 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 26 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2023 door
the Regional Court in Łódź, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Pershad, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens is de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beslissing
on preventive arrestvan
the District Court for Łódź-Śródmieście in Łódźvan 5 mei 2023, met kenmerk: IV1K 222/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 5, 9 en 20 te weten:
deelname aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
witwassen van opbrengsten van misdrijven
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Artikel 11 OLW

6.1
Poolse rechtstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van haar strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
6.2
Detentieomstandigheden in Polen
De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024 (hierna: het CPT-rapport) worden geuit met betrekking tot de detentieomstandigheden van voorlopig gehechte gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten op het CPTrapport. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten. [7] Inmiddels zijn deze vragen in een aantal zaken beantwoord.
In uitspraken van 5 juni 2024 [8] heeft de rechtbank overwogen dat de beantwoording van deze vragen door de Poolse autoriteiten niet afdoende is om de eerder geuite zorgen weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt immers niet hoeveel m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft. Dit is zorgelijk tegen de achtergrond van – hoofdzakelijk – het aantal uur per dag op cel (veelal 23 uur per dag), in voorkomend geval in combinatie met andere – de detentieomstandigheden verzwarende – aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de (duur van) de vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele
remand regimein Polen. [9]
De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon na overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na haar overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van haar grondrechten, gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
In overeenstemming met het verzoek van de raadsvrouw en het standpunt van de officier van justitie zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie – voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende
over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan (tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat zij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar zij terecht komt? Of zal zij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
Indien zij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou zij dan minimaal buiten haar cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat zij, indien zij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen – zo nodig – bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of één van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [10]

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 6.2 genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de verlengde beslistermijn (op 21 augustus 2024), uiterlijk op 7 augustus 2024 (en zoveel eerder als mogelijk) opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K.M. Diender en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
8.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
9.Zie rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (