ECLI:NL:RBAMS:2024:3993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
9484163 EL 21-251
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging effectenleaseovereenkomsten op basis van verjaring en onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en Dexia Nederland B.V. De eiseres heeft de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten gevorderd op grond van onverschuldigde betaling en verjaring. De procedure volgde op een tussenvonnis van 7 maart 2024, waarin de eiseres in de gelegenheid werd gesteld om bewijsstukken te overleggen. De eiseres heeft bewijsstukken ingediend, waaruit blijkt dat de verjaring van de vordering tijdig is gestuit. Dexia heeft betoogd dat de eiseres niet tijdig bekend was met de overeenkomsten, maar de kantonrechter oordeelt dat de eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij niet eerder dan 13 maart 2000 op de hoogte was van de overeenkomsten. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen en Dexia veroordeeld tot betaling van de bedragen die de eiseres heeft betaald, verminderd met hetgeen zij heeft ontvangen. Tevens is Dexia veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor Dexia om voldoende bewijs te leveren voor haar verjaringsberoep, wat in deze zaak niet is gelukt.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Zaaknummer 9484163 EL 21-251
vonnis van de kantonrechter van 27 juni 2024
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [eiseres] en Dexia genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 maart 2024;
  • de akte uitlaten bewijs van [eiseres] van 4 april 2024;
  • de rolmededeling van 11 april 2024.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 7 maart 2024. De kantonrechter blijft bij hetgeen daarin is overwogen en beslist.
2.2.
Bij genoemd tussenvonnis is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om de lijsten als bedoeld in de brieven van 2012 en 2016, althans dat gedeelte van de lijsten waarop [naam] en/of [eiseres] is vermeld, in het geding te brengen. Dit om te kunnen vaststellen of Leaseproces na het onherroepelijk vonnis tussen de echtgenoot van [eiseres] ( [naam] ) en Dexia in 2011 nog wel gemachtigd was om namens [eiseres] de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling te stuiten.
2.3.
Bij akte van 4 april 2024 heeft [eiseres] zich uitgelaten. Zij heeft daarbij de pagina’s van de lijsten waarop de naam van [naam] en de nummers van de contracten zijn vermeld, in het geding gebracht. Dexia is vervolgens bij rolmededeling van 11 april 2024 de gelegenheid geboden om te reageren op de door [eiseres] genomen akte op 4 april 2024. Bij bericht van 24 april 2024 heeft Dexia medegedeeld af te zien van het nemen van een antwoordakte.
2.4.
Uit de door [eiseres] nader in het geding gebrachte (fragmenten) van de lijsten als bedoeld in de brieven van 2012 en 2016, waarvan de juistheid door Dexia niet is betwist, blijkt dat [naam] steeds vermeld stond op de lijsten waarnaar verwezen wordt in de brieven van 2012 en 2016 als personen namens wie de verjaring wordt gestuit.
Hieruit, in samenhang met hetgeen reeds bij vonnis van 7 maart 2024 onder rov. 4.6. is overwogen, volgt dan ook dat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tijdig is gestuit en dat betekent dat het daartegen gerichte verjaringsverweer van Dexia wordt verworpen.
Beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
2.5.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
2.6.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst(en) is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
Met betrekking tot de verlengde overeenkomsten met nummer [nummer 3] en [nummer 5]
2.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op vernietiging van de bovengenoemde verlengde overeenkomsten als bedoeld in artikel 1:89 BW zoals opgenomen in de vernietigingsbrief tijdig is gedaan. Dit omdat deze overeenkomsten zijn aangegaan binnen drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering bij dagvaarding van 13 maart 2003. Dit betekent dat Dexia aan [eiseres] ter zake van deze overeenkomsten dient te betalen al hetgeen [naam] ter zake van die overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen [naam] ter zake van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
Met betrekking tot de overige overeenkomsten
2.8.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] (oorspronkelijk), [nummer 4] en [nummer 5] (oorspronkelijk) méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering zijn afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien [eiseres] op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomsten. Dexia heeft naar aanleiding daarvan aangevoerd dat de bevoegdheid tot die vernietiging is verjaard. Dit wordt door [eiseres] betwist.
2.9.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
2.10.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [eiseres] daadwerkelijk bekend werd met eerdergenoemde overeenkomsten. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [eiseres] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [eiseres] met de overeenkomsten. Doet [eiseres] dat niet dan heeft zij het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
2.11.
Eerst zal worden beoordeeld of [eiseres] haar verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
2.12.
Door [eiseres] zijn schriftelijke verklaringen van haarzelf en van [naam] overgelegd, waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld op basis van antwoorden die elk van hen buiten aanwezigheid van de ander heeft gegeven in een telefoongesprek met hun gemachtigde.
2.12.1.
In de verklaring van [naam] staat vermeld:
“a. Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
Ten tijde van het aangaan van het eerste contract was ik 46 jaar oud. Wij zijn sinds 1974 gehuwd. Onze kinderen zijn in 1976 en 1979 geboren. Ik was werkzaam als projectmanager bij de PTT en mijn vrouw was verpleegkundige.
b. Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Ik zag een advertentie in de krant staan. Het leek mij een goed idee om geld te sparen voor de aankoop van een nieuwe auto en de studiekosten van de kinderen. Ik heb daarna meerdere contracten via brochures afgesloten. Ik heb dit nooit met mijn vrouw besproken.
c. Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Mijn vrouw maakte elke maand het bedrag ter hoogte van mijn onkostenvergoeding over naar mijn eigen rekening. Op de salarisstrook stond een duidelijke verdeling tussen mijn salaris en die vergoeding. De inleg betaalde ik vervolgens zelf van mijn eigen rekening.
d. Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
In de Telegraaf stond een heel verhaal over de Dexia producten. Op dat moment werd mij duidelijk wat de contracten daadwerkelijk inhielden. Ik heb mijn vrouw verteld dat ik ook een aantal contracten had afgesloten. Het zou mij veel geld gaan kosten.
e. Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
- op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
- wie had daarvan een pas?
- voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Ik had een eigen rekening bij de Postbank waar alleen ik een bankpas van had. Daar betaalde ik alle zakelijke kosten mee, zoals benzine en diners. En dus ook de contracten, omdat ik geld overhield aan de vergoeding. Daarnaast hadden wij een gezamenlijke rekening. Wij hadden allebei een pas van de rekening, maar deze werd uitsluitend door mijn vrouw gebruikt. De rekening werd voor alle uitgaven die ons huishouden aangingen gebruikt zoals de hypotheek, verzekeringen en de boodschappen.
f. Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Het salaris van zowel mijn vrouw als dat van mij werd op de gezamenlijke rekening gestort.
g. Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Ik beheerde mijn eigen rekening en mijn vrouw beheerde de gezamenlijke rekening. Mijn vrouw maakte maandelijks mijn onkostenvergoeding naar mijn eigen rekening over. Ze bekeek daarvoor mijn loonstrook.
h. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Mijn vrouw deed alle betalingen die nodig waren voor ons huishouden. Ik betaalde wel eens wat extra’s voor de vakantie of de aankoop van een koelkast, maar mijn meeste uitgaven waren zakelijk.
i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
Mijn vrouw opende de bankafschriften van de gezamenlijke rekening. Post op mijn naam werd door mij geopend. Mijn vrouw keek niet op mijn afschriften en zij heeft dan ook nooit vragen gesteld over een betaling aan of van Dexia.
j. Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
De belastingaangifte werd door bij verzorgd. Mijn vrouw had hier geen enkele bemoeienis mee. Mijn vrouw ondertekende de ingevulde aangifte blindelings.
k. Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee.
l. Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Wij bouwden allebei pensioen op via onze werkgevers.
m. Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Wij beslisten gezamenlijk over de aankoop van bijvoorbeeld een nieuwe bank. Wij spraken niet heel vaak over onze uitgaven. Als er een nieuwe auto moest komen, dan kocht ik deze zelf.”
2.12.2.
In de verklaring van [eiseres] staat vermeld:
“a. Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
In 1998 werd ik 44 jaar oud. Wij zijn gehuwd en wij hebben een zoon en een dochter. Ik werkte als verpleegkundige en mijn man was werkzaam bij de KPN.
b. Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Dat wist ik niet. Ik heb in ieder geval nooit een tussenpersoon bij ons thuis gezien.
c. Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Dat wist ik ook niet. De inleg werd in ieder geval niet van onze gezamenlijke rekening afgeschreven.
d. Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Mijn man vertelde mij voor het eerst over de contracten nadat hij een bericht over de Dexia producten in de krant had gelezen. Hij kwam een keer met een map onder zijn arm naar beneden. Wij zijn op de bank gaan zitten om alle papieren door te nemen. Ik vond het ontzettend triest voor mijn man, want zijn bedoeling was goed.
e. Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
- op welke na(a)m(en) was deze gesteld,
- wie had daarvan een pas?
- voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Wij hadden een gezamenlijke rekening en daar hadden wij allebei een bankpas van. Mijn man gebruikte deze rekening nooit. De rekening werd voor alle uitgaven gebruikt. Mijn man maakte gebruikt van een eigen rekening. Daar had ik geen pas van. Hij gebruikte deze voor zijn zakelijke uitgaven.
f. Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Ons inkomen werd op de gezamenlijke rekening gestort.
g. Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Ik beheerde de gezamenlijke rekening. Ik betaalde de rekeningen en ik hield de afschrijvingen bij. Ik maakte de extra vergoeding van mijn man over naar zijn eigen rekening. Dit deed ik op basis van zijn salarisstrook. Mijn man beheerde zijn eigen rekening.
h. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Ik zorgde voor alles wat er in ons huishouden moest gebeuren. Ik betaalde de hypotheek, verzekeringen en de boodschappen. Mijn man deed alleen zijn eigen zakelijke uitgaven. Daar had ik geen bemoeienis mee.
i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
Ik maakte de bankafschriften van de gezamenlijke rekening open. De post op naam van mijn man maakte hij zelf open. Ik keek niet op de afschriften van de eigen rekening van mijn man. Ik heb dan ook nooit een betaling aan of van Dexia gezien.
j. Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
Dat deed mijn man. De belastingaangifte boeide mij totaal niet. Ik ondertekende de ingevulde aangifte zonder deze door te kijken.
k. Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee.
l. Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Wij hadden allebei een pensioenregeling via de werkgevers. Verder hadden wij geen andere
vermogensvoorzieningen.
m. Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Wij beslisten samen over de aankoop van nieuwe meubels, vakanties en een nieuwe woning. Verder waren de financiën geen groot onderwerp van gesprek.”
2.13.
Dexia voert in de onderhavige zaak onder meer aan dat geen van doorslaggevende aard zijnde bewijskracht mag worden toegekend aan de door [naam] en [eiseres]
afgelegde schriftelijke verklaringen, nu deze verklaringen onvoldoende zijn
getoetst om enige consequenties aan te kunnen verbinden.
2.14.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat [eiseres] niet hoeft te bewijzen wanneer zij daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomsten. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [eiseres] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [eiseres] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [eiseres] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan de herinneringen van [naam] en [eiseres] zelf, kan van [eiseres] niet worden verlangd dat deze het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
2.15.
Naar aanleiding van hetgeen [eiseres] en [naam] hebben verklaard concludeert Dexia dat de inhoud van de verklaringen onvoldoende concreet is en niet is gebaseerd op de separate eigen herinnering van [naam] ten opzichte van [eiseres] .
2.16.
Voor zover Dexia hiermee aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door [eiseres] en [naam] in hun verklaringen gegeven informatie over hun gezinssituatie, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van [eiseres] dat zij in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomsten. Niet gebleken is dat [eiseres] en [naam] op relevante punten méér kunnen verklaren dan zij hebben gedaan, terwijl zij reeds in de procedure in 2010 onder ede hebben verklaard, welke verklaringen Dexia zelf thans in de procedure heeft gebracht.
Dat de recente verklaringen van beide echtgenoten niet in overeenstemming zouden zijn met de eerder onder belofte/ede afgelegde verklaringen, ziet de kantonrechter niet. Zowel uit de eerder afgelegde verklaringen, als uit de recent afgelegde verklaringen blijkt steeds weer dat de betalingen aan Dexia gedaan werden van de eigen rekening van [naam] , waarmee [eiseres] zich niet bemoeide nu dit een (zelfbenoemde) zakelijke rekening zou zijn en dat [eiseres] eerst na de berichtgevingen in de media bekend is geworden met de overeenkomsten. Vast staat dat dit moment is gelegen na 13 maart 2000.
Dat de namen van [eiseres] en de kinderen van [naam] en [eiseres] in de database van Dexia bekend zijn, is niet relevant al was het maar omdat onduidelijk is hoe deze namen in die database terecht zijn gekomen.
2.17.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [eiseres] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat Eega op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomst(en).
2.18.
Daarnaast wordt verwezen naar het arrest van gerechtshof Amsterdam van 30 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1074) waarin het gerechtshof overwoog, onder verwijzing naar onder meer de arresten van de Hoge Raad van 12 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:18 en 19), dat de verjaring pas behoort aan te vangen als de niet-handelende echtgenoot (in dit vonnis aangeduid als ‘Eega’) in staat is zijn recht geldend te maken en dat daarvoor vereist is dat hij beschikt over de kennis en het inzicht die nodig zijn om zich te beraden over het al dan niet nemen van maatregelen. Volgens het gerechtshof is daarbij van belang of de niet-handelende echtgenoot de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de onderhavige leaseovereenkomst zijn of haar toestemming was vereist. Volgens het gerechtshof was verder van belang dat dit vereiste pas in of rond 2002 algemeen bekend werd. Voor een geslaagd beroep op verjaring dient Dexia volgens het gerechtshof feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de niet-handelende echtgenoot al vóór 2002 de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de overeenkomst zijn of haar toestemming was vereist. Wanneer – zoals ook in de onderhavige zaak het geval is – dergelijke feiten en omstandigheden niet door Dexia zijn gesteld en deze ook niet uit de processtukken en overgelegde producties zijn af te leiden, kan Dexia niet worden toegelaten tot bewijslevering.
2.19.
Uit het voorgaande volgt dat Dexia, mede gelet op de toelichting door [eiseres] , haar stellingen in elk geval onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd. Voor wat betreft de datum waarop de niet-handelende echtgenoot daadwerkelijk bekend werd met het bestaan van de overeenkomsten met nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] (oorspronkelijk), [nummer 4] en [nummer 5] (oorspronkelijk), wordt als uitgangspunt genomen dat dit niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 het geval is geweest.
2.20.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
De vorderingen van [eiseres]
2.21.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] zijn vernietigd toewijsbaar is.
2.22.
Dexia dient aan [eiseres] ter zake van de overeenkomsten te betalen al hetgeen [naam] ter zake van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen hij ter zake van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst waarvan de juistheid niet is weersproken.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten, overig en proceskosten
2.23.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief, waarna er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte, zijnde 9 juli 2005.
2.24.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomsten met nummer [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] is toewijsbaar als volgt.
2.24.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
2.24.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomst(en), is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
2.24.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 2.22. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
2.24.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
2.25.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
2.26.
Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiseres] gevallen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht € 85,00
- salaris gemachtigde € 813,00 (2 x 1 en 2 x 0,5 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.152,21.

3.De beslissing

3.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] (oorspronkelijk en verlenging), [nummer 4] en [nummer 5] (oorspronkelijk en verlenging) zijn vernietigd,
3.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiseres] ter zake de overeenkomsten [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] (oorspronkelijk en verlenging), [nummer 4] en [nummer 5] (oorspronkelijk en verlenging) te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 2.22. bedoelde berekening verschuldigd is,
3.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomst(en) op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 2.23. en 2.24.,
3.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.152,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
3.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: ksf
coll: