ECLI:NL:RBAMS:2024:3827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
13/031552-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar een Europees aanhoudingsbevel van Italië met betrekking tot de opgeëiste persoon en de beoordeling van detentieomstandigheden

Op 26 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Italië is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 juni 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Drent. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen, omdat de terugkeergarantie van Italië nog niet was verstrekt.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij het EAB verwijst naar strafbare feiten die de opgeëiste persoon in Italië zou hebben gepleegd, waaronder deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende duidelijk is om de naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 2 OLW geweigerd moet worden, omdat de pleegplaats niet is genoemd, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet onbegrijpelijk is gezien het lopende onderzoek in Italië.

Daarnaast heeft de rechtbank de weigeringsgronden van artikel 13 en artikel 9 OLW besproken. De rechtbank oordeelt dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, maar dat dit onvoldoende aanleiding biedt om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van een lopende vervolging in Nederland voor dezelfde feiten, waardoor artikel 9 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om de nog te verwachten terugkeergarantie van Italië te bespreken, aangezien deze op het moment van de zitting nog niet was verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/031552-24
Datum uitspraak: 26 juni 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 19 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2024 door
the Court of Florence(Italië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon 1] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juni 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Drent, advocaat in Diemen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
order enforcing the provisional measure of the preventive detention issued on 28th December 2023. Ref. no. R.G. G.I.P. 2179/2021 – R.G.N.R. 18680/2019 Mod. 21van
the Court of Firenze.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van het in onderdeel e) als laatst genoemde feit (
‘Charge 170’) geweigerd dient te worden op grond van artikel 2 OLW, nu in de omschrijving van dat feit geen pleegplaats is genoemd. Het is voor de opgeëiste persoon onvoldoende duidelijk waarvan hij verdacht wordt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 2 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De pleegplaats die hoort bij het feit waar de raadsvrouw aan refereert nog niet bekend is, maar dat het onderzoek in Italië nog loopt. De omschrijving van het feit zoals die nu in het EAB staat vermeld is voldoende duidelijk en waarborgt de naleving van het specialiteitsbeginsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van in ieder geval de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, onder meer, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Bij het door de raadsvrouw bedoelde feit hoort de volgende omschrijving:
Charge 170)
[opgeëiste persoon 1] and [naam] :
With the offence provided and punished under section 110 of the Criminal Code and the first subsection of section 73 of the Decree no. 309/1990 issued by the President of the Republic since, in complicity with each other and another person, unidentified yet (user [encrochat naam] ), [opgeëiste persoon 1] , as the drug runner responsible for transporting the narcotic drugs, held 8 kg of narcotic substances such as cocaine for selling purposes.
In an unspecified place on 27 th May 2020
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van ‘
Charge 170’ inderdaad geen pleegplaats genoemd wordt. Dit is, gelet op het feit dat het onderzoek voortkomt uit EncroChat-communicatie en in Italië nog loopt, niet onbegrijpelijk. Bovendien vermeldt het a-formulier Amsterdam en Italië als plaatsen waar de strafbare feiten zouden hebben plaatsgevonden. Op basis van de bovenstaande feitsomschrijving in combinatie gelezen met het a-formulier, moet het voor de opgeëiste persoon duidelijk zijn waarvan hij wordt verdacht: de verdenking is dat hij op 27 mei 2020 in het bezit was van acht kilo aan verdovende middelen met het doel deze te verkopen en dat daar ook een van zijn met naam en toenaam genoemde medeverdachten bij betrokken is geweest. De omschrijving van het feit is voldoende duidelijk om naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen. Of de opgeëiste persoon daadwerkelijk bij het feit betrokken is geweest en zo ja, wat daarbij de specifieke pleegplaatsen zijn geweest, moet blijken gedurende het strafproces in Italië.
Het verweer slaagt daarom niet.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van deze weigeringsgrond. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Italië aangevangen en loopt aldaar;
  • bewijsmiddelen bevinden zich in Italië;
  • er is/wordt een flink aantal medeverdachten in Italië vervolgd;
  • de drugs zijn in Italië ingevoerd en waren bestemd voor de markt aldaar;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens zelf vervolging in te stellen.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren. Zij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon verdacht wordt voor zover bekend geheel op Nederlands grondgebied gepleegd zijn. Daarmee is enkel de Nederlandse rechtsorde geschaad. Het is aannemelijk dat een groot deel van het bewijs zich in Nederland bevindt. Bewijs dat zich in Italië bevindt kan aan Nederland overgedragen worden.
Ook verzet het persoonlijke belang van de opgeëiste persoon zich tegen berechting in Italië: hij spreekt geen Italiaans, kent het Italiaanse rechtssysteem niet en is geworteld in Nederland. Weigering van de overlevering hoeft geen straffeloosheid te betekenen, nu de strafvervolging door het Nederlandse Openbaar Ministerie kan worden overgenomen. Vervolging in Nederland zou voor de hand liggen, gelet op het feit dat de opgeëiste persoon in Nederland vervolgd wordt voor witwassen in een periode die overlapt met de Italiaanse verdenking.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
  • de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank verenigt zich met het standpunt van de officier van justitie en hetgeen zij heeft aangevoerd. In dat licht en gelet op het bovengenoemde uitgangspunt vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.
Het verweer slaagt niet.

7.Artikel 9 OLW: lopende vervolging in Nederland voor hetzelfde feit

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, wanneer haar verweer ten aanzien van artikel 13 OLW gepasseerd wordt, de overlevering ten aanzien van het in het EAB eerstgenoemde feit geweigerd dient te worden op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en
onder a OLW. De Italiaanse verdenking ziet op de vermeende deelname aan een criminele organisatie waarbij onder andere gesproken wordt over het vervoeren van geld. De opgeëiste persoon wordt in Nederland al vervolgd voor witwassen van een in zijn auto aangetroffen geldbedrag in een periode die overlapt met de pleegperiode horend bij de Italiaanse verdenking. Ook komt de naam van een medeverdachte die in het EAB wordt genoemd voor in het dossier in de Nederlandse witwaszaak. Het risico bestaat daarmee dat hij bij overlevering twee keer voor hetzelfde feitencomplex bestraft wordt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 9 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon wordt in Nederland inderdaad vervolgd voor witwassen in een periode die gedeeltelijk overlapt met de pleegperiode van de feiten waarvoor hij in Italië wordt verdacht. Uit het EAB blijkt echter niet dat de Italiaanse verdenking ook ziet op witwassen of feiten die daarmee verbonden zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een lopende vervolging in Nederland ter zake van het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. Uit het EAB volgt dat de overlevering wordt verzocht voor betrokkenheid bij de internationale handel in verdovende middelen. De opgeëiste persoon wordt in Nederland vervolgd voor witwassen. Het overleveringsverzoek ziet dus op andere feiten dan waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd. De Italiaanse en Nederlandse feiten zijn immers niet onlosmakelijk met elkaar verbonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW niet van toepassing is.

8.Artikel 11 OLW: Italiaanse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in oorspronkelijk zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [5] Gelet op het meest recente rapport van
the European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie [naam organisatie] , geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis en Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [6]
Voor het geval de opgeëiste persoon in één van de tien instellingen zal worden gedetineerd waarvan de rechtbank wel een algemeen gevaar heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 30 maart 2021 [7] , waarin het volgende is overwogen:
“De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.”
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak van 30 maart 2021 geoordeeld dat inmiddels voldoende vaststaat dat de algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig is.
In de algemene detentiegarantie is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [8] De Italiaanse autoriteiten hebben in de bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garanties, evenmin een reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de tien hiervoor bedoelde detentie-instellingen in Italië onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Het enkele tijdsverloop sinds het moment van het verstrekken van deze garantie is geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie.
Concluderend staat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg.

9.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Uit het dossier blijkt dat er op 26 april 2024 door het Openbaar Ministerie een zogeheten terugkeergarantie is opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten. Op het moment van de zitting was deze terugkeergarantie nog niet verstrekt. In overeenstemming met partijen is daarom besloten om het onderzoek te heropenen en het EAB nogmaals op zitting te behandelen teneinde de nog te verwachten terugkeergarantie te bespreken.

10.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek. Reeds op de zitting van 12 juni 2024 is met de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw de hierna in het dictum te noemen nieuwe zittingsdatum bepaald.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

12.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting tot de zitting van
3 juli 2024 om 11:30 uur. Deze datum is reeds aan de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw aangezegd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, rechter,
mrs. M. Wiewel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Rechtbank Amsterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
6.Rechtbank Amsterdam, 12 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2332.
7.Rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
8.Zie o.a. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.