ECLI:NL:RBAMS:2024:3749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
13/120962-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de detentieomstandigheden in Polen

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Gerechtshof in Wrocław, Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor personen die in Polen worden gedetineerd. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken en rapporten die wijzen op structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak heropend om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, die in afwachting van zijn overlevering in Nederland is gedetineerd.

De rechtbank heeft de officier van justitie de opdracht gegeven om te onderzoeken of de zorgen over de detentieomstandigheden in Polen kunnen worden weggenomen. De opgeëiste persoon, die lijdt aan paranoïde schizofrenie, heeft zijn bezorgdheid geuit over zijn gezondheid en de omstandigheden waaronder hij mogelijk in Polen zal worden vastgehouden. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en bepaald dat de zaak uiterlijk op 24 juli 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland. De rechtbank heeft benadrukt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit moet worden geraadpleegd om te bevestigen dat de opgeëiste persoon in een humane omgeving zal worden gedetineerd, met voldoende persoonlijke ruimte en toegang tot activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/120962-24
Datum uitspraak: 19 juni 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 1 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
9 april 2024 door het Gerechtshof in Wrocɫaw (Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 juni 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C.N.T. van Haren, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beslissing van de regiorechtbank voor Wroclaw binnenstad II, de afdeling voor strafzaken, van 9 april 2024 met kenmerk
II Kp 304/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit I en III:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
feit II:
diefstal
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onafhankelijke en onpartijdige berechting van de opgeëiste persoon mogelijk in het geding is, nu het slachtoffer in een aantal van de feiten waarvan hij wordt verdacht een Poolse officier van justitie is. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 april 2024 blijkt immers dat hij ervan wordt verdacht spullen van haar bureau als ook uit haar auto te hebben gestolen en dat de autoriteiten dat hoog opnemen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om, gelet op de recente veranderingen in het Poolse regime na de verkiezingen in Polen, te heroverwegen of er nog steeds sprake is van een algemeen gevaar ten aanzien van de Poolse rechtsorde. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er van een individueel gevaar geen sprake is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5]
De rechtbank wijst in reactie op het verzoek van de officier van justitie om te heroverwegen of nog steeds sprake is van het algemene gevaar, naar een recente uitspraak die zij heeft gewezen op 21 mei 2024. [6]

6.Detentieomstandigheden in Polen

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de overlevering geen gevolg dient te worden gegeven, gelet op de zorgen omtrent de omstandigheden rondom de voorlopige hechtenis in Polen. Daarbij heeft hij ook gewezen op de gezondheid van opgeëiste persoon die zegt aan paranoïde schizofrenie te lijden waarvoor hij inmiddels, in detentie, medicatie krijgt. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de uitkomst in reeds lopende Poolse vervolgingszaken afgewacht moet worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de Poolse voorlopige hechtenis geen sprake is van een algemeen gevaar van schending van grondrechten. Subsidiair heeft hij zich aangesloten bij het subsidiaire standpunt van de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het CPT-rapport van 22 februari 2024 worden geuit over de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten. [7] Inmiddels zijn deze vragen in een aantal zaken beantwoord.
In uitspraken van 5 juni 2024 [8] heeft de rechtbank overwogen dat de beantwoording van deze vragen door de Poolse autoriteiten niet afdoende is om de eerder geuite zorgen weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt immers niet hoeveel m2 levensruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft, tegen de achtergrond van - hoofdzakelijk - het aantal uur per dag op cel (veelal 23 uur per dag), in voorkomend geval in combinatie met andere, de detentieomstandigheden verzwarende aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de (duur van) de vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele
remand regimein Polen.
De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [9]
De rechtbank ziet in de gestelde medische/psychische situatie van de opgeëiste persoon geen reden nog nadere vragen te stellen.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 6 genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze verlengde beslistermijn
(op 7 augustus 2024), uiterlijk op 24 juli 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELToproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
BEVEELToproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijd.
Deze uitspraak is gedaan door:
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
7.Zie onder andere: Rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
8.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (