ECLI:NL:RBAMS:2024:321

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
HA RK 23-207
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure over journalistieke ethiek

In deze zaak heeft de verzoekende partij, een ondernemer en grootaandeelhouder van B&S Group, het Financieel Dagblad (FD) gedagvaard vanwege twee artikelen die het FD heeft gepubliceerd. De verzoekende partij is van mening dat deze artikelen onrechtmatig zijn en dat het FD de 'ethics of journalism' heeft geschonden. Na de aanvang van de hoofdzaak heeft de verzoekende partij een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor om bewijs te verzamelen dat de artikelen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoekende partij onvoldoende belang heeft bij het getuigenverhoor, aangezien de hoofdzaak al voor vonnis staat. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van getuigen niet meer kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de hoofdzaak. Daarnaast heeft het FD c.s. aangevoerd dat het verzoek in strijd is met de journalistieke bronbescherming. De rechtbank concludeert dat het verzoek wordt afgewezen en dat de verzoekende partij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/735719 / HA RK 23-207
Beschikking van 24 januari 2024
in de zaak van
[verzoekende partij],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekende partij] ,
advocaat: mr. Chr.A. Alberdingk Thijm te Amsterdam,
tegen

1.HET FINANCIEEL DAGBLAD B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: het FD,
2.
[verwerende partij],
wonende te [woonplaats 2]
hierna te noemen: [verwerende partij] ,
verwerende partijen,
advocaat: mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
en

3.[belanghebbende]

wonende te [woonplaats 3] ,
belanghebbende,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
advocaat: mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Het FD, [verwerende partij] en [belanghebbende] zullen hierna samen worden genoemd: het FD c.s.
Korte samenvatting
[verzoekende partij] heeft het FD gedagvaard voor deze rechtbank vanwege twee artikelen die het FD heeft gepubliceerd en waar hij het niet mee eens is (hierna: de hoofdzaak). Na aanvang van de hoofdzaak heeft [verzoekende partij] ook het onderhavige verzoek, voorlopig getuigenverhoor, ingediend. Met het horen van de getuigen wil hij bewijzen dat de twee artikelen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Volgens [verzoekende partij] heeft het FD ‘de ethics of journalism’ geschonden.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoekende partij] af. Een voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om bewijs te verzamelen voor de hoofdzaak. Omdat in de hoofdzaak eveneens vandaag een beslissing wordt gegeven, kunnen de verklaringen van getuigen niet meer meewegen bij de beoordeling in de hoofdzaak. [verzoekende partij] heeft daarom onvoldoende belang bij zijn verzoek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties, binnengekomen ter griffie 28 juni 2023,
- de tussenbeschikking van 27 juli 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift van het FD en [verwerende partij] , met producties, binnengekomen ter griffie op 3 november 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Deze zaak is op de mondelinge behandeling van 13 november 2023 gelijktijdig behandeld met de hoofdzaak (zaaknummer C/13/732333/HA ZA 23-365). Daarom wordt hetgeen op 13 november 2023 in de hoofdzaak is besproken ook betrokken in deze procedure, en andersom. Voor een overzicht van de proceshandelingen in de hoofdzaak en hetgeen daarin op 13 november 2023 is besproken, verwijst de rechtbank naar het vonnis in die zaak dat ook vandaag wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is ondernemer en onder meer, via zijn persoonlijke houdstervennootschap, Sarabel Invest S.à.r.l, grootaandeelhouder van B&S Group (hierna: B&S). B&S is een groothandel in onder andere gezondheids- beauty producten, etenswaren en consumentenelektronica. B&S ging in 2018 naar de beurs.
2.2.
Het FD is een zakenkrant die zich primair richt op de beurs, de economie en het bedrijfsleven. [verwerende partij] is de hoofdredacteur van het FD. [belanghebbende] is onderzoeksjournalist bij het FD.
2.3.
Het FD heeft op 2 en 3 november 2022 twee artikelen gepubliceerd over [verzoekende partij] en zijn vennootschap B&S. Op 2 november 2022 heeft het FD een artikel gepubliceerd met de titel: “Multimiljonair gebruikte medewerkers beursfonds B&S voor zaken met Iran én VS” (hierna: het 2 november artikel). Op 3 november 2022 heeft het FD een artikel gepubliceerd met de titel “Amerikaanse waakhond: grootaandeelhouder B&S schendt Iran-sancties” (hierna: het 3 november artikel). Een weergave van de volledige artikelen is opgenomen in het vonnis in de hoofdzaak (zaaknummer C/13/732333/HA ZA 23-365).
2.4.
Deze artikelen gaan – kort samengevat – over de investering van [verzoekende partij] , samen met de Iraans-Nederlandse zakenman [naam 1] (hierna: [naam 1] ), in Iraanse marmermijnen. De investering wordt besproken in samenhang met de onderneming waarvan [verzoekende partij] grootaandeelhouder is, B&S. B&S is onder meer leverancier van het Amerikaanse leger. In de artikelen komt aan de orde de bekendheid van aandeelhouders van B&S met de investering van [verzoekende partij] , en mogelijke risico’s van deze investering voor een schending van sanctieregels die golden ten aanzien van Iran.
2.5.
Bij dagvaarding van 6 april 2023 heeft [verzoekende partij] de hoofdzaak aanhangig gemaakt tegen het FD en [verwerende partij] . In de dagvaarding heeft [verzoekende partij] onder meer een vordering tot schadevergoeding en rectificatie ingesteld. Daaraan legt [verzoekende partij] onder andere ten grondslag dat het FD onrechtmatig handelt omdat hij in de artikelen ten onrechte wordt beschuldigd van schending van Amerikaanse sanctieregels en de inzet daarbij van B&S medewerkers. Ook verwijt [verzoekende partij] het FD dat de krant op onrechtmatige wijze informatie heeft vergaard ten behoeve van de publicaties van deze twee artikelen.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank, op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3.1.1.
[verzoekende partij] wil door middel van dit getuigenverhoor bewijzen dat het FD c.s. de ‘ethics of journalism’ heeft geschonden, bij de totstandkoming van de 2 en 3 november artikelen. [verzoekende partij] meent dat het FD c.s. niet in overeenstemming heeft gehandeld met de ‘ethics of journalism’, vanwege onder meer de volgende redenen:
het FD heeft voor de 2 en 3 november artikelen mogelijk gebruik gemaakt van (zeer) vertrouwelijke informatie;
het FD heeft mogelijk nog meer vertrouwelijke informatie in haar bezit;
het FD heeft deze vertrouwelijke informatie mogelijk verkregen van een bron met een belang, namelijk [naam 1] . [naam 1] heeft onder meer in het kader van zijn strafzaak en andere procedures, belang bij het verstrekken van schadelijke informatie over [verzoekende partij] aan het FD;
e wijze van informatiegaring van het FD gaat verder dan noodzakelijk is voor het doen van deugdelijk journalistiek onderzoek.
3.1.2.
Daarom wenst [verzoekende partij] (in het bijzonder) antwoord te krijgen op de volgende vragen:
heeft [naam 1] of iemand die aan hem gerelateerd is (zeer) vertrouwelijke stukken aan het FD verstrekt?
Zo ja, welke stukken heeft [naam 1] (of iemand die aan hem gerelateerd is) aan het FD verstrekt? Zijn dat alleen de stukken waar het FD in de 2 en 3 november artikelen naar verwijst, of het gaat het om nog meer stukken?
Zo ja, met welk doel heeft [naam 1] (of iemand die aan hem gerelateerd is) deze informatie aan het FD verstrekt?
Wat is de precieze werkwijze van het FD, meer in het bijzonder [belanghebbende] , in het proces van informatiegaring?
3.1.3.
[verzoekende partij] wenst deze specifieke feiten nader te onderzoeken door middel van het horen van getuigen. [verzoekende partij] stelt dat de volgende personen in ieder geval relevante verklaringen over de genoemde onderwerpen kunnen afleggen:
[naam 1] ,
[belanghebbende] ,
[naam 2] communicatieadviseur [naam 1] ,
[naam 3] , communicatieadviseur [naam 1] ,
[naam 4] , communicatieadviseur [naam 1] ,
[naam 5] , persoon die door het FD benaderd is met vragen over [verzoekende partij] .
3.1.4.
[verzoekende partij] stelt dat hij voldoende belang heeft bij het vergaren van bewijs om zijn stellingen in de hoofdzaak nader te onderbouwen.
3.2.
Het FD c.s. voert verweer. Primair voert zij aan dat het verzoek van [verzoekende partij] in strijd is met de journalistieke bronbescherming. Het verzoek voldoet niet aan de wettelijke vereisten. [verzoekende partij] heeft onvoldoende belang bij zijn verzoek, dan wel is het verzoek in strijd met de goede procesorde, gelet op het vergevorderde stadium waarin de hoofdzaak zich bevindt.
Subsidiair, indien de rechtbank het verzoek zou toewijzen, dient het verhoor beperkt te zijn tot de specifiek in het verzoek beschreven feiten.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
Een voorlopig getuigenverhoor strekt er onder meer toe belanghebbenden bij een reeds aanhangig of eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen (zie ECLI:NL:HR:2017:3250 en ECLI:NL:HR:2022:1105).
4.2.
De Hoge Raad heeft geoordeeld (zie ECLI:NL:HR:2018:1433 en ECLI:NL:HR:2022:1105) dat volgens vaste rechtspraak een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). Bij de beoordeling of zich een grond voor afwijzing van het verzoek voordoet, kan van belang zijn of een bodemprocedure aanhangig is, en of daarin al op een bewijsaanbod is beslist (ECLI:NL:HR:2008:BF3938).
Onvoldoende belang
4.3.
Het houden van een voorlopig getuigenverhoor tijdens een aanhangige hoofdzaak heeft alleen zin als de verklaringen kunnen worden gebruikt ten behoeve van de hoofdzaak. In de hoofdzaak hebben het FD en [verwerende partij] geconcludeerd voor antwoord, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en staat deze zaak inmiddels voor vonnis (op dezelfde datum als deze beschikking).
De hoofdzaak staat dus al voor vonnis voordat het voorlopig getuigenverhoor kan plaatsvinden. Dat heeft tot gevolg dat de uitkomsten van de voorlopig getuigenverhoren niet bij de beoordeling van de hoofdzaak kunnen worden betrokken. Het verzoek van [verzoekende partij] zal dan ook worden afgewezen omdat [verzoekende partij] in dit stadium van de procedure onvoldoende belang heeft bij het onderhavige verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
Journalistieke bronbescherming
4.4.
Een belangrijk onderdeel van het debat tussen partijen is gegaan over de vraag of het verzoek van [verzoekende partij] moet worden afgewezen omdat het in strijd is met het recht op journalistieke bronbescherming. Het FD c.s. heeft aangevoerd dat zij ten aanzien van alle vragen die [verzoekende partij] wenst te stellen een beroep zal doen op het journalistieke verschoningsrecht. Het FD c.s. heeft de rechtbank verzocht hier vooraf over te beslissen. Omdat het verzoek om getuigen te horen reeds strandt op gebrek aan belang komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van dit verzoek. Gezien de complexiteit van deze materie strekt het te ver om met een overweging “ten overvloede” hier desalniettemin uitgebreid aandacht aan te besteden. Wel merkt de rechtbank op dat alle door [verzoekende partij] geformuleerde vragen voor de getuigen (ook) zien op het achterhalen van de bron(nen) van het FD c.s. Ook het beantwoorden van vragen over de wijze van verkrijging van informatie draagt het gevaar in zich dat de bron bekend wordt en valt derhalve onder het recht van het FD c.s. om hun bron geheim te houden. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat het beroep op het verschoningsrecht zal slagen en dat een getuigenverhoor, zou dit worden toegestaan, weinig zinvol is.
Slotsom en kosten
4.5.
De conclusie luidt dat het verzoek van [verzoekende partij] wordt afgewezen. De overige standpunten van partijen behoeven gelet op dit oordeel geen verder behandeling.
4.6.
[verzoekende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het FD worden begroot op € 1.510,00, (2 punten x tarief II € 598,00 aan salaris advocaat en € 314,00 aan griffierecht). De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen op de in de beslissing genoemde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoekende partij] in de proceskosten, aan de zijde van het FD tot op heden begroot op € 1.510,00,
5.3.
veroordeelt [verzoekende partij] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoekende partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.