ECLI:NL:RBAMS:2024:2865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13/066086-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de detentieomstandigheden in Franse detentie-instellingen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Frankrijk. De rechtbank heeft ambtshalve onderzoek gedaan naar de detentieomstandigheden in de Franse detentie-instellingen van Lille-Loos-Sequedin en Lille-Annoeullin, waar de opgeëiste persoon na overlevering zou worden gedetineerd. De rechtbank constateert dat de overbevolking in deze instellingen zo ernstig is dat de waarborgen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in het gedrang kunnen komen. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende informatie van de Franse justitiële autoriteiten over de detentieomstandigheden. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1994, is verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de zaak opnieuw op zitting gepland voor 6 juni 2024. De rechtbank heeft ook de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Franse taal bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/066086-24
Datum uitspraak: 21 mei 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2024 door
the Public Prosecutor to the Judicial Court of Lille, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is na de schorsing van het onderzoek op de zitting van 23 april 2024 hervat op de zitting van 7 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. A. Neermawatie Nandoe, advocaat in Rijswijk. De raadsvrouw heeft desgevraagd verklaard dat de opgeëiste persoon haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Franse nationaliteit heeft. Op basis van de resultaten van het dactyloscopisch onderzoek van 27 februari 2024 gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon de persoon is die in Duitsland verdacht wordt van betrokkenheid bij de in het EAB beschreven feiten en van wie de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering heeft verzocht.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the Judicial Court of Lille(Frankrijk) van 23 januari 2024, nummer: 22049000017, onderzoeksnummer: JICABJI922000008.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB een onvoldoende duidelijke omschrijving bevat van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten voldoende duidelijk is omschreven. Blijkens het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van 28 maart 2024, wordt hij ervan verdacht leverancier van verdovende middelen te zijn geweest en samen met anderen deel te hebben genomen aan de handel daarin vanuit België en Nederland naar Frankrijk. Verder wordt de opgeëiste persoon ervan verdacht dat hij aan een ander een vuurwapen heeft verstrekt.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5 te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één van de feiten niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van deze weigeringsgrond.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat de verdovende middelen in Frankrijk zijn ingevoerd, dat daarmee een inbreuk is gemaakt op de Franse rechtsorde, dat het onderzoek in Frankrijk plaatsvindt en dat medeverdachten in Frankrijk zijn aangehouden en daar worden vervolgd. In dat licht vormt het gegeven dat de feiten geacht worden gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om deze weigeringsgrond toe te passen. De raadsvrouw heeft geen argumenten aangedragen die voor de rechtbank aanleiding vormen om tot een ander oordeel te komen.

7.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Frankrijk

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre en Bois-d’Arcy een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [6]
De Franse justitiële autoriteiten hebben in de aanvullende informatie van 28 maart 2024 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering niet zal worden gedetineerd in de detentie-instelling van Nîmes, Nanterre of Bois-d’Arcy, maar in de detentie-instelling van Sequedin of Annoeullin (
de rechtbank begrijpt: Lille-Loos-Sequedin en Lille-Annoeullin).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in de detentie-instellingen van Sequedin en Annoeullin niet aan de overlevering in de weg staan. Er zijn geen objectieve, voldoende nauwkeurig bijgewerkte gegevens beschikbaar die duiden op een mogelijk algemeen reëel gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling van gedetineerden in deze detentie-instellingen.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft over deze kwestie geen opmerkingen gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – mede vanwege het voor verschillende detentie-instelling in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling – ambtshalve onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de detentie-instellingen van Lille-Loos-Sequedin en Lille-Annoeullin.
De rechtbank heeft zich beperkt tot deze twee detentie-instellingen, nu – in het licht van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van Kaderbesluit 2002/584 zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB – de uitvoerende rechterlijke autoriteit alleen verplicht is de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentie-instellingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [7]
De rechtbank heeft alleen de omstandigheden in het regime van voorlopige hechtenis onderzocht, nu de opgeëiste persoon na overlevering op een dergelijke afdeling zal worden geplaatst in afwachting van zijn proces.
Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.
Lille-Loos-Sequedin
Ten aanzien van de detentie-instelling van Lille-Loos-Sequedin blijkt uit het onderzoek van de
Observatoire International des Prisonsvan juni 2022 dat Franse rechters hebben uitgesproken dat gedetineerden aldaar worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Daarnaast blijkt uit recentere gegevens van de
Observatoire International des Prisonsdat op de afdeling voor mannelijke voorlopig gehechten op 1 januari 2024 754 gedetineerden verbleven, terwijl er 435 plaatsen beschikbaar waren. Daarmee was de bezettingsgraad van gedetineerden op dat moment 173%. [8]
Lille-Annoeullin
Ten aanzien van de detentie-instelling van Lille-Annoeullin blijkt uit de gegevens van de
Observatoire International des Prisonsdat op 1 januari 2024 604 gedetineerden op de afdeling voor mannelijke voorlopig gehechten verbleven, terwijl daar 409 plaatsen beschikbaar waren. Daarmee was de bezettingsgraad van gedetineerden op dat moment 147%. [9]
Bij een overbevolking van deze omvang is het naar het oordeel van de rechtbank in de detentie-instellingen van Lille-Loos-Sequedin en Lille-Annoeullin niet onwaarschijnlijk dat hierdoor de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder het minimum aan
personal spacevan (ten minste een deel van de) gedetineerden, in de genoemde detentie-instellingen in het gedrang komt.
Om aan de hand van het daarvoor geldende toetsingskader [10] te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in de detentie-instelling van Lille-Loos-Sequedin en van Lille-Annoeullin zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse justitiële autoriteiten de volgende vragen te stellen over de detentie-instellingen van Lille-Loos-Sequedin en Lille-Annoeullin:
1. Wat is de huidige bezettingsgraad van gedetineerden op de afdelingen voor mannelijke voorlopige gehechten?
2) Hoeveel
individuele celruimte(
personal space) hebben de gedetineerden op deze afdeling tot hun beschikking in een eenpersoons- en meerpersoonscel, en is dit inclusief of exclusief het sanitair en zijn deze sanitaire voorzieningen deugdelijk afgeschermd?
3) Indien de gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 3 m2, heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
  • hoeveel uren per dag verblijven de gedetineerden in hun cel;
  • welke mogelijkheden hebben de gedetineerden tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten hun cel;
  • zijn deze mogelijkheden voor alle gedetineerden toegankelijk;
  • hoeveel uren per dag kunnen de gedetineerden aan deze activiteiten deelnemen;
  • is in deze penitentiaire inrichtingen in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de beslistermijn (op 23 juni 2024), uiterlijk op 6 juni 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Franse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en A.Q.L. van der Meulen, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
6.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes), Rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre), Rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d’Arcy).
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
8.
9.
10.Zie o.a. Hof Van Justitie EU, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu) en EHRM, 20 oktober 2016, Muršić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.