ECLI:NL:RBAMS:2024:2296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
13-040833-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Italië was uitgevaardigd. Het EAB, dat op 19 januari 2024 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1987, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 27 maart 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW) en dat deze feiten in Italië strafbaar zijn met een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Italië onmenselijk of vernederend zal worden behandeld, op basis van de algemene detentiegarantie die door de Italiaanse autoriteiten is verstrekt.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die betoogde dat de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd en dat het EAB onvoldoende informatie bevatte om de opgeëiste persoon te koppelen aan de criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de feiten voldoende waren omschreven en dat de opgeëiste persoon betrokken was bij de criminele organisatie die zich bezighield met de invoer en handel van verdovende middelen in Italië. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft zij de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-040833-24
Datum uitspraak: 10 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2024 door
the Court of Florence – Judge for the Preliminary Investigations,Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 maart 2024 in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Albanese taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
order enforcing the provisional measure of the preventive detention issued on 28th December 2023, met kenmerk R.G. G.I.P.2179/2021 – R.G.N.R. 18680/2019 Mod. 21. Uit het A-formulier van de SIS-signalering (Schengeninformatiesysteem) volgt dat deze beslissing afkomstig is van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaanse recht strafbaar feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: Italiaanse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in oorspronkelijk zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [3] Gelet op het meest recente rapport van
the European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone, geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [4]
Voor het geval de opgeëiste persoon in één van de tien instellingen zal worden gedetineerd waarvan de rechtbank wel een algemeen gevaar heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 30 maart 2021, [5] waarin het volgende is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak van 30 maart 2021 geoordeeld dat inmiddels voldoende vaststaat dat de algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig is.
In de algemene detentiegarantie is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [6] De Italiaanse autoriteiten hebben in de bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garanties, evenmin reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de tien hiervoor bedoelde detentie-instellingen in Italië onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Het enkele tijdsverloop sinds het moment van het verstrekken van deze garantie is geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [7]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • strafrechtelijk onderzoek is in Italië aangevangen;
  • bewijsmiddelen bevinden zich in Italië;
  • verdovende middelen zijn in Italië ingevoerd;
  • verdovende middelen waren bestemd voor de Italiaanse markt;
  • het Openbaar Ministerie in Nederland is niet voornemens zelf vervolging voor de feiten uit het EAB in te stellen;
  • verdovende middelen zijn verkocht in Italië;
  • auto’s zijn geprepareerd in Italië;
  • een criminele organisatie acteerde in Italië.
De raadsman verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, betoogd dat – voor zover de opgeëiste persoon al iets met de feiten te maken heeft – de verdenkingen ten aanzien van de opgeëiste persoon enkel zien op feiten die op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Het EAB bevat onvoldoende informatie om de opgeëiste persoon te koppelen aan de overige personen die in het EAB worden genoemd en die zich als crimineel samenwerkingsverband aan de invoer en handel van verdovende middelen in Italië schuldig zouden hebben gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover het verweer van de raadsman ziet op de ongenoegzaamheid van het EAB, overweegt de rechtbank als volgt. De feiten zijn genoegzaam omschreven en uit deze omschrijving volgt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht in een periode in 2020 deel uit te maken van de beschreven criminele organisatie die zich bezig hield met – kort gezegd –
purchase and possession, in order to sell, distribute, trade narcotic drugs such as hashish and cocaine. Ook is omschreven wat de rol was van de opgeëiste persoon en dat het hierbij ging om het invoeren van verdovende middelen in Italië (vanuit Nederland en Duitsland) om deze aldaar verder te verhandelen.
De rechtbank stelt ten aanzien van het beroep op artikel 13 OLW voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op het voorgaande en op de door de officier van justitie aangehaalde argumenten, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5. 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court of Florence – Judge for the Preliminary Investigations,Italië voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. Munster en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 maart 2024.
3.Rechtbank Amsterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
4.Rechtbank Amsterdam, 12 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2332.
5.Rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
6.Zie o.a. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.
7.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.