ECLI:NL:RBAMS:2024:2179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
13-054746-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in verband met afwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens het proces

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 6 december 2023 door de District Court in Zamość was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd en werd bijgestaan door een advocaat en een tolk tijdens de zitting op 3 april 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de processen die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen, en dat hij niet adequaat in zijn verdediging kon worden bijgestaan. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en geen advocaat had gemachtigd. De officier van justitie stelde echter dat de adresinstructies die aan de opgeëiste persoon waren gegeven, voldoende waren om af te zien van de weigeringsgrond in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was gedagvaard en niet op de hoogte was van de zittingen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat niet was vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en de gevolgen daarvan. De overige verweren van de raadsvrouw behoefden geen verdere bespreking. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters, in aanwezigheid van griffier L.E. Poel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-054746-24
Datum uitspraak: 17 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 16 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2023 door
the District Court in Zamość, the Second Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 april 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.M. van den Dungen, advocaat te Venlo en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgment passed by the Regional Court in Janów Lubelskivan 31 mei 2022 met kenmerk II K 37/22.
Hieronder vallen de volgende vonnissen, zo blijkt uit het EAB in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit:
1.
Judgment of the Regional Court in Janów Lubelskivan 4 juli 2019, met kenmerk II K 202/19.
2.
Judgment of the Regional Court in Janów Lubelskivan 23 oktober 2019, met kenmerk II K 205/19.
3.
Judgment of the Regional Court in Janów Lubelskivan 23 februari 2021, met kenmerk II K 302/20.
4.
Judgment of the Regional Court in Janów Lubelskivan 8 juni 2021, met kenmerk II K 37/21.
5.
Judgment of the Regional Court in Janów Lubelskivan 31 december 2021, met kenmerk II K 121/21.
6.
Judgment of the Regional Court in Bilgorajvan 14 juli 2021, met kenmerk II K 318/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3 jaren, 11 maanden en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde
cumulative judgment.
Deze vonnissen betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en hiermee niet voldaan is aan de eisen in artikel 12 OLW. Hij is door zijn afwezigheid niet in staat geweest om adequaat zijn verdediging te voeren.
De opgeëiste persoon was in 2019 drie maanden gedetineerd voor een andere zaak, dus ten tijde van de inhoudelijke zittingen. De oproepingen voor de zittingen zijn naar zijn thuisadres verstuurd in plaats van het detentieadres waar hij zich toentertijd bevond. Dit maakt dat de opgeëiste persoon geen kennis had van de inhoudelijke zittingen. Hij was niet aanwezig en had geen advocaat gemachtigd om hem te verdedigen ter zitting.
Ook bij een dagvaarding die naar Pools recht op juiste wijze is betekend kan geoordeeld worden dat er geen sprake is van één van de situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW, en moet de overlevering worden geweigerd, gelet op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018. [4]
Het staat niet op ondubbelzinnige wijze vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen zittingen, en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter zitting verschijnt.
De opgeëiste persoon stelt tevens dat hij geen enkel vonnis zou hebben ontvangen, en het kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op verzet of hoger beroep. Hiermee is ook niet voldaan aan artikel 12, sub c, OLW, gelet op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2020. [5]
Ten slotte is er geen getekende adresinstructie toegevoegd aan het dossier. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de mogelijke consequenties van het niet nakomen van deze verplichting. Ten tijde van het proces verbleef de opgeëiste persoon in detentie, en ten tijde van de uitspraak was de opgeëiste persoon aan het werk in Nederland.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van het verzamelvonnis afgezien kan worden van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon is niet verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, is niet “in persoon” gedagvaard en hij had geen advocaat.
In de aanvullende informatie van 22 maart 2024 geeft de uitvaardigende autoriteit echter aan dat de adresinstructie die tijdens de onderliggende procedure met kenmerk II K 318/21 is afgegeven, zich uitstrekte over de gehele procedure, inclusief de verzamelprocedure. Deze situatie lijkt op de situatie zoals in een uitspraak van 23 juni 2022 waar de rechtbank ook heeft afgezien van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW. [6]
Ook voor wat betreft de onderliggende vonnissen levert artikel 12 OLW geen probleem op, gelet op de aanvullende informatie van 12 maart 2024 en 22 maart 2024.
Oordeel rechtbank
De rechtbank toetst allereerst de procedure ten aanzien van het verzamelvonnis van 31 mei 2022 (met kenmerk II K 37/22) aan artikel 12 OLW. Ten aanzien van deze procedure geldt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, en dat dat vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard, maar anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt (ofwel: de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a OLW). Uit de nadere toelichting van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat tot twee maal toe geprobeerd is de opgeëiste persoon op te roepen op zijn adres, waarmee aan de Poolse vereisten voor betekening van de dagvaarding is voldaan. Dit is echter niet voldoende om aan te nemen dat daarmee aan de uitzondering van artikel 12, sub a, OLW is voldaan.
Voorts blijkt uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 maart 2024 dat de opgeëiste persoon tijdens het proces voorafgaand aan verschillende onderliggende vonnissen een adres heeft opgegeven en dat de oproepen voor de zitting in de procedure voor het verzamelvonnis naar dat adres zijn gestuurd. In de procedures die geleid hebben tot de vonnissen die aan het verzamelvonnis ten grondslag liggen, is de opgeëiste persoon bovendien gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven. Meer precies heeft hij schriftelijke adresinstructies ontvangen. De uitvaardigende justitiële autoriteit geeft daarbij in de aanvullende informatie van 22 maart 2024 aan dat deze adresinstructies zich uitstrekten over de gehele procedure, inclusief het verzamelvonnis (“up to and including the cumulative judgment”) In 2022 woonde de opgeëiste persoon niet meer op het opgegeven adres en de oproepen in de procedure die tot het verzamelvonnis hebben geleid, hebben hem niet bereikt omdat hij inmiddels in Nederland woonde.
Volgens vaste rechtspraak van de rechtbank Amsterdam is een dergelijke adresinstructie in voorkomende gevallen voldoende om af te zien van het weigeren van de overlevering op grond van artikel 12, OLW. In het onderhavige geval doet die situatie zich naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor. [7] Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in het kader van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid een adresinstructie is gegeven noch dat de opgeëiste persoon op de hoogte kon of moest zijn van het feit dat de in het kader van een onderliggend vonnis gegeven adresinstructie ook zou zien op de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Dat die adresinstructie zich volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit ook uitstrekte over een eventuele verzamelprocedure betekent immers niet - zonder meer - dat dit de opgeëiste persoon duidelijk was of moest zijn. Uit de aanvullende informatie van 11 maart 2024 blijkt daarnaast dat de procedure rondom het verzamelvonnis
ex officio(ambtshalve) is geïnitieerd en hij daarvan wellicht niet op de hoogte was. Al met al brengt dit met zich mee dat niet vastgesteld kan worden of de opgeëiste persoon wist van de procedure rondom het verzamelvonnis (of daarvan had kunnen weten) en of hij al dan niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen geen nadere bespreking behoeven in het licht van artikel 12 OLW.
De rechtbank zal de overlevering weigeren.
De overige verweren van de raadsvrouw behoeven dan ook geen bespreking.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op het verzamelvonnis van 31 mei 2022 (II K 37/22). De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamość, the Second Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 7 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:2017.
5.Rechtbank Amsterdam, 26 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5971.
6.Rechtbank Amsterdam, 23 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3813.
7.Vergelijk onder andere: Rechtbank Amsterdam, 9 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1711.