3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en hiermee niet voldaan is aan de eisen in artikel 12 OLW. Hij is door zijn afwezigheid niet in staat geweest om adequaat zijn verdediging te voeren.
De opgeëiste persoon was in 2019 drie maanden gedetineerd voor een andere zaak, dus ten tijde van de inhoudelijke zittingen. De oproepingen voor de zittingen zijn naar zijn thuisadres verstuurd in plaats van het detentieadres waar hij zich toentertijd bevond. Dit maakt dat de opgeëiste persoon geen kennis had van de inhoudelijke zittingen. Hij was niet aanwezig en had geen advocaat gemachtigd om hem te verdedigen ter zitting.
Ook bij een dagvaarding die naar Pools recht op juiste wijze is betekend kan geoordeeld worden dat er geen sprake is van één van de situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW, en moet de overlevering worden geweigerd, gelet op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018.
Het staat niet op ondubbelzinnige wijze vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen zittingen, en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter zitting verschijnt.
De opgeëiste persoon stelt tevens dat hij geen enkel vonnis zou hebben ontvangen, en het kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op verzet of hoger beroep. Hiermee is ook niet voldaan aan artikel 12, sub c, OLW, gelet op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2020.
Ten slotte is er geen getekende adresinstructie toegevoegd aan het dossier. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de mogelijke consequenties van het niet nakomen van deze verplichting. Ten tijde van het proces verbleef de opgeëiste persoon in detentie, en ten tijde van de uitspraak was de opgeëiste persoon aan het werk in Nederland.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van het verzamelvonnis afgezien kan worden van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon is niet verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, is niet “in persoon” gedagvaard en hij had geen advocaat.
In de aanvullende informatie van 22 maart 2024 geeft de uitvaardigende autoriteit echter aan dat de adresinstructie die tijdens de onderliggende procedure met kenmerk II K 318/21 is afgegeven, zich uitstrekte over de gehele procedure, inclusief de verzamelprocedure. Deze situatie lijkt op de situatie zoals in een uitspraak van 23 juni 2022 waar de rechtbank ook heeft afgezien van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW.
Ook voor wat betreft de onderliggende vonnissen levert artikel 12 OLW geen probleem op, gelet op de aanvullende informatie van 12 maart 2024 en 22 maart 2024.
De rechtbank toetst allereerst de procedure ten aanzien van het verzamelvonnis van 31 mei 2022 (met kenmerk II K 37/22) aan artikel 12 OLW. Ten aanzien van deze procedure geldt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, en dat dat vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard, maar anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt (ofwel: de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a OLW). Uit de nadere toelichting van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat tot twee maal toe geprobeerd is de opgeëiste persoon op te roepen op zijn adres, waarmee aan de Poolse vereisten voor betekening van de dagvaarding is voldaan. Dit is echter niet voldoende om aan te nemen dat daarmee aan de uitzondering van artikel 12, sub a, OLW is voldaan.
Voorts blijkt uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 maart 2024 dat de opgeëiste persoon tijdens het proces voorafgaand aan verschillende onderliggende vonnissen een adres heeft opgegeven en dat de oproepen voor de zitting in de procedure voor het verzamelvonnis naar dat adres zijn gestuurd. In de procedures die geleid hebben tot de vonnissen die aan het verzamelvonnis ten grondslag liggen, is de opgeëiste persoon bovendien gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven. Meer precies heeft hij schriftelijke adresinstructies ontvangen. De uitvaardigende justitiële autoriteit geeft daarbij in de aanvullende informatie van 22 maart 2024 aan dat deze adresinstructies zich uitstrekten over de gehele procedure, inclusief het verzamelvonnis (“up to and including the cumulative judgment”) In 2022 woonde de opgeëiste persoon niet meer op het opgegeven adres en de oproepen in de procedure die tot het verzamelvonnis hebben geleid, hebben hem niet bereikt omdat hij inmiddels in Nederland woonde.
Volgens vaste rechtspraak van de rechtbank Amsterdam is een dergelijke adresinstructie in voorkomende gevallen voldoende om af te zien van het weigeren van de overlevering op grond van artikel 12, OLW. In het onderhavige geval doet die situatie zich naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor.Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in het kader van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid een adresinstructie is gegeven noch dat de opgeëiste persoon op de hoogte kon of moest zijn van het feit dat de in het kader van een onderliggend vonnis gegeven adresinstructie ook zou zien op de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Dat die adresinstructie zich volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit ook uitstrekte over een eventuele verzamelprocedure betekent immers niet - zonder meer - dat dit de opgeëiste persoon duidelijk was of moest zijn. Uit de aanvullende informatie van 11 maart 2024 blijkt daarnaast dat de procedure rondom het verzamelvonnis
ex officio(ambtshalve) is geïnitieerd en hij daarvan wellicht niet op de hoogte was. Al met al brengt dit met zich mee dat niet vastgesteld kan worden of de opgeëiste persoon wist van de procedure rondom het verzamelvonnis (of daarvan had kunnen weten) en of hij al dan niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen geen nadere bespreking behoeven in het licht van artikel 12 OLW.
De rechtbank zal de overlevering weigeren.
De overige verweren van de raadsvrouw behoeven dan ook geen bespreking.