ECLI:NL:RBAMS:2023:1711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
13/751350-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om te beslissen.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het verzamelvonnis, en dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden aanwezig waren. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis. De rechtbank heeft, in overeenstemming met het standpunt van zowel de raadsman als de officier van justitie, de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geschorste overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is geëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751350-21
RK nummer: 22/314
Datum uitspraak: 9 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 18 januari 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2020 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
combined judgmentvan
the District Court of Lublinvan 25 april 2019, met referentie
IV K 20/19.
Uit aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 januari 2023 en de bijgevoegde vertaling van het verzamelvonnis met kenmerk
IV K 20/19blijkt dat aan dit verzamelvonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
1. een
judgmentvan
the Regional Court in Lublinvan 29 juli 2011 met referentie
IV K 122/11, onherroepelijk sinds 18 oktober 2011;
2. een
cumulative judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 24 oktober 2016 met referentie
VII K 532/16, met daaraan ten grondslag de volgende vonnissen:
een
judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 20 december 2007 met referentie
II K 627/07, onherroepelijk sinds 28 december 2007;
een
judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 18 februari 2008 met referentie
II K 579/07, onherroepelijk sinds 26 februari 2008;
een
judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 30 juli 2008 met referentie
II K 19/08, onherroepelijk sinds 7 augustus 2008;
een
judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 18 januari 2011 met referentie
II K 233/10, onherroepelijk sinds 26 januari 2011;
een
judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 16 maart 2015 met referentie
VII K 86/15, onherroepelijk sinds 24 maart 2015;
een
judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 25 mei 2015 met referentie
VII K 215/15, onherroepelijk sinds 26 november 2015;
een
judgmentvan
the District Court in Biala Podlaskavan 15 mei 2015 met referentie
VII K 102/15, onherroepelijk sinds 28 januari 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 7 jaar, 11 maanden en
24 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor onder 1 genoemde verzamelvonnis met kenmerk
IV K 20/19.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
4.2
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.1 kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van deze bevoegdheid en acht daarbij het volgende van belang.
4.3
Uit onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 januari 2023 blijkt het volgende. De opgeëiste persoon heeft niet zelf verzocht om het wijzen van het verzamelvonnis met kenmerk
IV K 20/19, maar deze procedure is
ex officio(ambtshalve) geïnitieerd. Op 26 maart 2019 is zonder succes geprobeerd om de opgeëiste persoon op te roepen voor het proces dat vervolgens heeft geleid tot het verzamelvonnis met kenmerk
IV K 20/19. Deze oproeping heeft plaatsgevonden op het adres dat de opgeëiste persoon in het kader van een andere, eerdere procedure (met kenmerk
IV K 122/11) heeft opgegeven (in 2011). In het kader van deze andere procedure is aan de opgeëiste persoon weliswaar een zogeheten adresinstructie gegeven, maar deze kan niet geacht worden ook te zien op de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis met kenmerk
IV K 20/19.
4.4
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte is geweest van de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis met kenmerk
IV K 20/19. Dit brengt met zich mee dat ook niet vastgesteld kan worden of hij al dan niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
4.5
De rechtbank weigert de overlevering, overeenkomstig het primaire standpunt van zowel de raadsman als de officier van justitie, op grond van artikel 12 OLW.
4.6
Dit leidt ertoe dat de situatie rondom artikel 12 OLW niet meer besproken hoeft te worden ten aanzien van de vonnissen die aan het verzamelvonnis met kenmerk
IV K 20/19ten grondslag liggen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen).
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is geëindigd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.