Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 2 oktober 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, was gedetineerd en heeft de zitting via videoverbinding bijgewoond, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB onderzocht, waarin melding werd gemaakt van meerdere vonnissen met voorwaardelijke vrijheidsstraffen die nog ten uitvoer gelegd moesten worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere zittingen die tot de vonnissen hebben geleid. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet de mogelijkheid had gehad om zich te verzetten tegen de vonnissen. De rechtbank heeft de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon adequaat was geïnformeerd over zijn recht op verzet of hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante bepalingen van de OLW, waarbij is vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.