ECLI:NL:RBAMS:2020:5971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
13/751846-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 2 oktober 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, was gedetineerd en heeft de zitting via videoverbinding bijgewoond, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB onderzocht, waarin melding werd gemaakt van meerdere vonnissen met voorwaardelijke vrijheidsstraffen die nog ten uitvoer gelegd moesten worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere zittingen die tot de vonnissen hebben geleid. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet de mogelijkheid had gehad om zich te verzetten tegen de vonnissen. De rechtbank heeft de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon adequaat was geïnformeerd over zijn recht op verzet of hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante bepalingen van de OLW, waarbij is vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751846-20
RK nummer: 20/4851
Datum uitspraak: 26 november 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 mei 2020 door
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
verblijfadres: [adres] [woonplaats]
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 november 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officieren van justitie mrs. J.J.M Asbroek en
K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft de zitting via een videoverbinding vanuit zijn detentie instelling bijgewoond. Hij is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Kegreisz, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis van
  • een vonnis van
  • een vonnis van
Uit het EAB, bezien in samenhang met de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie, blijkt dat bij de hiervoor genoemde vonnissen voorwaardelijke vrijheidsstraffen zijn opgelegd voor de duur van, respectievelijk:
  • twee jaar;
  • één jaar en zes maanden;
  • één jaar en zes maanden.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraffen is bevolen.
De opgeëiste persoon moet volgens de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie van de hiervoor genoemde straffen nog ondergaan, respectievelijk:
  • één jaar, elf maanden en 28 dagen;
  • één jaar, vijf maanden en 29 dagen;
  • één jaar en zes maanden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van (het restant van) de hiervoor genoemde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigering van de verzochte overlevering op grond van artikel 12 OLW

De rechtbank stelt allereerst, met de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de vonnissen heeft geleid. Dat betekent dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de bij deze vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW,
tenzijsprake is van één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde uitzonderingssituaties.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat ten aanzien van het vonnis van 15 juni 2015 (II K 324/15) niet is gebleken dat sprake is van één van die uitzonderingssituaties. De overlevering moet dan ook ten aanzien van dit vonnis worden geweigerd.
Met de raadsvrouw, en anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank dat ook ten aanzien van de vonnissen van 1 oktober 2015 (II K 582/15) en 9 juli 2015 (II K 456/15) niet is gebleken van één van de uitzonderingssituaties.
De uitzonderingssituaties genoemd in artikel 12, onder a, b en d, OLW behoeven in dit verband geen nadere bespreking. Ook de officier van justitie vindt namelijk dat van deze uitzonderingssituaties bij beide vonnissen geen sprake is.
De uitzonderingssituatie genoemd in artikel 12, onder c, OLW is volgens de officier van justitie voor beide vonnissen wel gebleken. De rechtbank zal hier dan ook nader op ingaan.
Uit artikel 12, aanhef en onder c, OLW volgt dat van weigering op grond van artikel 12 OLW geen sprake is als
de verdachte nadat het vonnis aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis:
1°.uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij het vonnis niet betwist; of
2°.niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend;
In de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie van 10 november 2020 staat ten aanzien van de vonnissen van 1 oktober 2015 en 9 juli 2015 vermeld dat “A copy of the judgement was served on him personally along with relevant guidelines”.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van deze informatie de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“In your letter dated 10.11.2020 you have informed me that a copy of the judgment along with relevant guidelines was personally served on Mr [opgeëiste persoon] . Could you please confirm that this was within the applicable timeframe for lodging an appeal and that he hereby was expressly informed about the right to a retrial or appeal?”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op deze vraag in een schrijven van 17 november 2020 het volgende geantwoord:
“There is no way to determine based on the case file or the Currenda system
what guidelines were exactly sent to the sentenced person.”
De rechtbank vindt dat uit de verstrekte informatie kan worden afgeleid dat de vonnissen in persoon aan de opgeëiste persoon zijn uitgereikt. Dat hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, zoals vereist in artikel 12, onder c, OLW, is echter niet gebleken. Anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank dat er in dit geval niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de aan de opgeëiste persoon uitgereikte ‘relevant guidelines’ de vereiste uitdrukkelijke informatie over het recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep bevatten. Juist om daar zekerheid over te krijgen, heeft het Openbaar Ministerie immers een nadere vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Daarop is geantwoord dat geen informatie kan worden gegeven over de vraag welke ‘guidelines’ aan de opgeëiste persoon zijn verstrekt.
Gelet op het voorgaande is bij de vonnissen van 1 oktober 2015 (II K 582/15) en 9 juli 2015 (II K 456/15) dus evenmin gebleken dat sprake is van de uitzonderingssituatie van artikel 12, onder c, OLW. Dit betekent dat de overlevering ook ten aanzien van deze vonnissen moet worden geweigerd.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 van de OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen).
HEFT OPde overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.