Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Raga heeft tevens een conclusie van antwoord in het geding gebracht. De SCM Vennootschappen hebben bezwaar gemaakt tegen de producties 3 en 13 van Raga (twee
legal opinions) omdat zij hierop vanwege het late tijdstip van indiening niet meer hebben kunnen reageren. Verzocht is om – voor zover deze opinies bij de beoordeling worden betrokken – de SCM Vennootschappen in de gelegenheid te stellen zich hierover nader uit te laten.
Ter zitting waren aanwezig:
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2.De feiten
London Court of International Arbitration(LCIA). Hierin vorderde Raga betaling van de twee openstaande termijnen, te vermeerderen met rente en kosten. Op 26 juni 2017 is een
Partial Final Awardgewezen waarin SCM FO onder meer is veroordeeld tot betaling van USD 760.566.951,86 aan Raga. Op 20 september 2017 is een
Final Awardgewezen waarin SCM FO onder meer is veroordeeld tot betaling aan Raga van USD 55.891.957,76 aan rente tot 27 juni 2017, GBP 168.174,30 aan
Arbitration Costsen USD 4.184.828,29 aan
Legal Costs.Tegen deze
Awardsstaat geen hoger beroep open.
Partial Final Awardop grond van artikel 68 van de
UK Arbitration Act.In deze procedure vordert SCM FO dat de rechter de zaak voor heroverweging terugverwijst naar het scheidsgerecht. In die zaak staat een mondelinge behandeling gepland op 23 april 2018.
Partial Final Awarden de
Final Awardte erkennen. Op dit verzoek is nog niet beslist.
3.Het geschil
(1) De verkoop van Ukrtelecom betrof een ongewone, politiek gemotiveerde transactie. Vanuit de Oekraïnse overheid werd op Akhmetov grote druk uitgeoefend om de overname binnen korte tijd en onder strikte geheimhouding te laten plaatsvinden. SCM FO kreeg niet de mogelijkheid om een fatsoenlijk due diligence onderzoek te verrichten. Hierdoor kwam de nadruk te liggen op de juistheid en de volledigheid van de door Raga als verkoper af te geven garanties, die uiteindelijk in artikel 5.1 van de koopovereenkomst zijn neergelegd. Raga heeft onder meer gegarandeerd een
good and valid titlete hebben voor de aandelen in de tussenholding en in Ukrtelecom. SCM FO maakte zich hierover zorgen vanwege geruchten in de Oekraïnse media over de rechtmatigheid van de privatisering van Ukrtelecom in 2011. Voordat in 2014 de tweede termijn van de koopsom aan Raga betaald moest worden, raakte SCM FO ervan op de hoogte dat Raga de privatiseringsvoorwaarden (met name de investeringsverplichting en de netwerkverplichting) niet was nagekomen, met in potentie zeer verstrekkende negatieve gevolgen voor Ukrtelecom. Dit leverde een schending op van een aantal in artikel 5.1 van de overeenkomst opgenomen garanties. SCM FO heeft om die reden betaling van de tweede en de derde termijn opgeschort. Raga nam het standpunt in dat de privatiseringsvoorwaarden wèl waren nagekomen en dat de privatisering naar het recht van Oekraïne niet onrechtmatig was. Dit standpunt is echter onjuist gebleken, omdat de rechtbank in Kiev op 19 oktober 2017 heeft bepaald dat de aandelen in Ukrtelecom aan de Oekraïnse staat moeten worden teruggeleverd, zonder enige compensatie, waarbij ook nog een boete van USD 81,9 miljoen is opgelegd. Op 12 december 2017 is dit vonnis in hoger beroep bekrachtigd. Derhalve is in Oekraïne in twee instanties geoordeeld dat SCM FO een kat in de zak heeft gekocht. In de arbitrageprocedure is ten onrechte geweigerd de zaak aan te houden totdat in de Oekraïnse procedure zou worden beslist. Ook is in de arbitrageprocedure ten onrechte beslist dat de investeringsverplichting
nietjuridisch afdwingbaar was, dat de netwerkverplichting was nagekomen en dat SCM FO er niet in was geslaagd te bewijzen dat de privatisering naar Oekraïns recht onrechtmatig was. Dit heeft ertoe geleid dat SCM FO is veroordeeld tot (onder meer) betaling van de twee openstaande termijnen. Inmiddels is gebleken dat in de arbitrage het Oekraïns recht onjuist is toegepast. De Oekraïnse rechter heeft immers (in twee instanties) anders beslist. Dit vormt de grondslag voor de zogenoemde “artikel 68 procedure” (zie 2.4). Door de uitkomst van de procedures in Oekraïne niet af te wachten, heeft het scheidsgerecht een
serious irregularitybegaan. Het ligt voor de hand dat dit in de arbitrage tot een andersluidend vonnis leidt.
(2) De verwijten die de SCM Vennootschappen worden gemaakt in de bodemprocedure op Cyprus (zie 2.5) zijn onterecht. De SCM-groep is vanaf 2010 geherstructureerd. Onder meer vanwege zorgen over de politieke instabiliteit in Oekraïne zijn vermogensbestanddelen van de SCM-groep overgeheveld naar Cyprus. Reeds in 2012 heeft de SCM-groep hierover een persbericht uitgegeven. De herstructurering dateert dus van vóór de koopovereenkomst met Raga en heeft niet het oogmerk Raga te benadelen. De afgeleide vordering kan naar Cypriotisch recht niet worden toegewezen, nu geen sprake is van
unlawful means conspiracy, van
inducement to breach of contractof van
unlawful interference, zoals door Raga in de bodemdagvaarding gesteld.
(3) Raga beschikt over een aantal in de UK en Cyprus verkregen
freezing orders.Op grond hiervan is zij ervan verzekerd dat voldoende vermogensbestanddelen binnen bereik blijven totdat zij (mogelijk) in Cyprus een executoriale titel verkrijgt. Zo heeft de Engelse rechter op 17 juni 2016 onder meer bepaald dat het SCM FO werd verboden om vermogensbestanddelen vanuit Engeland en Wales naar elders te verplaatsen en om deze vermogensbestanddelen te vervreemden of te bezwaren. Deze
freezing orderis vervangen door een door SCM FO afgegeven
undertaking. Op 12 januari 2017 en op 27 december 2017 zijn op Cyprus eveneens
freezing orderstoegewezen.
(1)
Schending van de waarheidsplicht van artikel 21 RvIn het beslagrekest heeft Raga verzuimd ondubbelzinnig melding te maken van diverse (hiervoor genoemde) relevante procedures, zoals de “artikel 68 procedure” en de procedures in Oekraïne. Ook heeft zij maar zeer gedeeltelijk informatie gegeven over de
undertakingsen de
freezing orders.Het beslagrekest is daardoor misleidend.
(2)
De vordering van Raga is summierlijk ondeugdelijk in de zin van artikel 705 lid 2 RvVoor de hoofdvordering wordt verwezen naar de “artikel 68 procedure”. Indien de hoofdvordering als gevolg van die procedure alsnog wordt afgewezen is er evenmin een afgeleide vordering op de SCM Vennootschappen. Voor de afgeleide vordering wijzen de SCM Vennootschappen op het feit dat de groepstransacties deel uitmaken van de in 2010 aangevangen herstructurering en niet ten doel hadden Raga te benadelen.
(3)
Het beslag is onnodigGezien de
undertakingsen de
freezing orders(zie hiervoor) is verhaal voor Raga, indien zij een exectoriale titel verkrijgt, voldoende verzekerd.
(4)
De omvang van de beslagen is onevenredig gezien de omvang van de vordering van RagaAlleen al de waarde van het beslagen aandelenbelang dat SCM Holdings houdt, bedraagt meer dan USD 8,6 miljard, oftewel meer dan elf keer zoveel als het bedrag waarvoor Raga conservatoir beslag heeft gelegd.
4.De beoordeling
het kader van artikel 705 lid 2 Rv
due diligenceonderzoek en de nadruk lag daarom op de door Raga gegeven garanties) en op de beweerdelijke schendingen van die overeenkomst (Raga zou de privatiserings-voorwaarden niet zijn nagekomen). Al deze bezwaren zijn aan de orde geweest in de arbitrageprocedure en verworpen in het arbitrale vonnis van 26 juni 2017. De twee Oekraïense uitspraken van 19 oktober 2017 en 12 december 2017 kunnen niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de arbiters het Oekraïens recht verkeerd hebben toegepast. Die procedures zijn gevoerd tussen andere partijen (Raga was daarbij geen partij) en gebaseerd op andere feiten, stellingen en bewijzen. Op de uitkomst van de “artikel 68 procedure”, die overigens niet gaat over de vraag of de uitkomst van de arbitrage juist was, kan in dit kort geding niet worden vooruitgelopen. Hetzelfde geldt voor de vraag of de rechter op Cyprus de arbitrale vonnissen al dan niet zal erkennen en toestemming voor tenuitvoerlegging zal verlenen. De in de twee arbitrale vonnissen van 26 juni 2017 en 20 september 2017 tegen SCM FO toegewezen vorderingen zijn dan ook niet summierlijk ondeugdelijk in de zin van artikel 705 lid 2 Rv.
freezing orderopgelegd als zekerheid voor de proceskosten in de “artikel 68 procedure”. De Engelse rechter heeft geoordeeld dat SCM FO onderwerp was van een “
process of dissipation or translation of its assets on an extremely large scale such that prospects for enforcing the Award today are certainly uncertain”.
unlawful means conspiracy, inducement to breach of contracten/of
unlawful interferenceonvoldoende weerlegd. De SCM Vennootschappen hebben geen afdoende verklaring kunnen geven voor de op het eerste gezicht onzakelijke voorwaarden waaronder de transacties zijn aangegaan. Het verweer van de SCM Vennootschappen dat de transacties hebben plaatsgevonden in het kader van een herstructurering (die volgens Raga overigens al eind 2012 was afgerond) vormt hiervoor vooralsnog geen rechtvaardiging. Het verweer van de SCM Vennootschappen dat ten tijde van het aangaan van de transacties er nog geen reden was te veronderstellen dat SCM FO de vordering van Raga niet zou voldoen, omdat op dat moment de onteigeningsprocedure nog niet was gestart, en er dus geen oogmerk van benadeling kon bestaan, vormt hiervoor vooralsnog evenmin een rechtvaardiging. Al met al is de afgeleide vordering van Raga op de SCM Vennootschappen niet summierlijk ondeugdelijk in de zin van artikel 705 lid 2 Rv.
(1) Op 17 juni 2016 heeft de Engelse rechter SCM FO een
freezing orderopgelegd waarin het haar is verboden vermogensbestanddelen vanuit Engeland en Wales naar elders te verplaatsen of te vervreemden of te bezwaren. Deze
freezing orderis op 1 juli 2016 vervangen door SCM FO afgegeven
undertakings.
(2) Op 12 januari 2017 is door de rechter op Cyprus een
freezing orderuitgesproken die ziet op het 44% aandelenbelang dat SCM Holings houdt in SCM Capital. Op grond hiervan mag dit aandelenbelang niet worden vervreemd of bezwaard.
(3) Op 1 december 2017 heeft de Engelse rechter in de “artikel 68 procedure” bepaald dat SCM FO zekerheid moet stellen voor de proceskosten in die procedure.
(4) Op 17 oktober 2017 heeft Raga een verlenging verzocht van de onder (2) genoemde
freezing order(waarmee SCM Holdings akkoord is gegaan) en heeft Raga jegens SCM FO, PH Premium en SCM Holdings nieuwe
freezing ordersverzocht. Op dit laatste verzoek is nog niet beslist.
(5) Op 27 december 2017 heeft de rechter op Cyprus een verzoek van Raga tot het opleggen van een
interim freezing orderten laste van de SCM Vennootschappen toegewezen.
undertakingsdienen niet tot zekerheid van de vordering van Raga jegens de SCM Vennootschappen. Of SCM FO zelf nog zekerheid kan bieden na de onder r.o. 4.4 beschreven transacties is de vraag. De onder (2) en (4) genoemde
freezing orderdie ziet op het 44% aandelenbelang van SCM Holding in SCM Capital is mogelijk onvoldoende omdat de actuele waarde van dat aandelenbelang niet is aangetoond en omdat mogelijk een pandrecht is gevestigd op die aandelen (waarover de SCM Vennootschappen ter zitting geen duidelijkheid hebben verschaft). Uit paragraaf 10 van het beslagrekest volgt dat Raga ook zelf van mening is dat de activa die getroffen zijn door de onder (5) genoemde
interim freezing ordertevens worden getroffen door het conservatoir beslag. Het beslag dient om die reden te worden beschouwd als een “versterking” van de
interim freezing order, aldus Raga in het beslagrekest. Dat is echter onvoldoende om het beslag als onnodig te bestempelen. Hierbij is van belang dat Raga ter zitting heeft gewezen op de verschillen tussen een
freezing order(die alleen persoonlijke verplichtingen in het leven roept) en een (Nederlands) conservatoir beslag (dat goederenrechtelijke werking heeft).
freezing ordersbetreft slechts melding heeft gemaakt van de
interim freezing ordervan 27 december 2017. Ter zitting hebben de SCM Vennootschappen daarnaast het standpunt ingenomen dat het enkele feit dat Raga in dit kort geding een conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht, bevestigt dat het beslagrekest niet volledig was. Dit laatste standpunt is onjuist. Niet valt in te zien dat er geen goede redenen kunnen zijn voor een gedaagde partij in een opheffingskortgeding om een conclusie van antwoord in te dienen.
4.10. De “artikel 68 procedure” is genoemd in voetnoot 4 van het beslagrekest. Daar is vermeld: “
SCM FO heeft in Engeland een rechtsmiddel ingesteld tegen het Arbitraal Deelvonnis. In dit verband vindt op 23 april 2018 een eindzitting plaats. Dit rechtsmiddel schorst niet de werking van het Arbitraal Deelvonnis”. In de gegeven omstandigheden wordt deze vermelding voldoende geacht. Onder r.o. 4.3 van dit vonnis is immers reeds overwogen dat deze procedure niet gaat over de vraag of de uitkomst van de arbitrage juist is en dat op de uitkomst van de “artikel 68 procedure” niet kan worden vooruitgelopen. Het niet vermelden in het beslagrekest van de Oekraïense procedures vormt in de gegeven omstandigheden evenmin een schending van artikel 21 Rv. Indien die procedures wel waren genoemd in het beslagrekest had de voorzieningenrechter waarschijnlijk niet anders geoordeeld. Dat Raga in haar beslagrekest uitgaat van haar visie op het feitenmateriaal, maakt niet dat zij daarmee de voor de beslissing van belang zijnde feiten (in relevante mate) niet naar waarheid of onvolledig heeft aangevoerd. Dit geldt eveneens voor het niet benoemen van de
undertakingsen de eerste Cypriotische
freezing orders.Voor zover de SCM Vennootschappen menen dat hun visie op de Oekraïense procedures of op de niet benoemde
freezing ordersde juiste is, betreft dat de vraag of summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering of van het onnodige van het beslag is gebleken en komt hun standpunt in dat kader aan de orde.
816,00