ECLI:NL:RBAMS:2024:1832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
13/006771-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gebreken in de Poolse rechtsorde en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen, op 19 april 2023. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd voor twee van de onderliggende vonnissen, terwijl de overlevering voor de overige vonnissen is toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de processen die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen en dat er geen objectieve, betrouwbare en actuele gegevens zijn over de detentieomstandigheden in Polen, die kunnen duiden op structurele of fundamentele gebreken. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie zorgvuldig afgewogen. De verdediging heeft gesteld dat de detentieomstandigheden inhumaan zijn, terwijl het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de overlevering, aangezien het EAB is uitgevaardigd voor de executie van een vrijheidsstraf. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd voor de onderliggende vonnissen k) en l), maar dat de overlevering voor de andere vonnissen kan doorgaan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en dat hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/006771-24
Datum uitspraak: 28 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2023 door de
Sąd Okręgowy in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 februari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.E.P van Geelkerken, advocaat te Brunssum en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op 22 februari 2024 geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie met betrekking tot artikel 12 OLW van de Poolse autoriteiten te verkrijgen.
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB hervat op de zitting van 14 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.E.P van Geelkerken, advocaat te Brunssum en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable aggregate judgement issued by the Regional Court (Sąd Rejonowy) in Sandomierz on 9 February 2022, reference No. II K 76/21 (hierna: het verzamelvonnis), met de volgende onderliggende vonnissen:
VIII K 424/19 vonnis van Sąd Rejonowy Poznań Stare Miasto in Poznań d.d. 26 juni 2019;
II K 796/19 vonnis van Sąd Rejonowy in Konin d.d. 24 juli 2019;
III K 370/19 vonnis van Sąd Rejonowy Poznań Stare Miasto in Poznań d.d. 21 augustus 2019;
VIII K 769/19 vonnis van Sąd Rejonowy Poznań Stare Miasto in Poznań d.d. 29 oktober 2019;
II K 1812/19 vonnis van Sąd Rejonowy in Radom d.d. 25 november 2019;
II K 1005/19 vonnis van Sąd Rejonowy in Inowrocław d.d. 11 december 2019;
VIII K 718/18 vonnis van Sąd Rejonowy in Bytom d.d. 17 december 2019;
II K 695/19 vonnis van Sąd Rejonowy in Będzin d.d. 19 november 2019;
II K 590/19 vonnis van Sąd Rejonowy in Mielec d.d. 13 januari 2020;
II K 1095/19 vonnis van Sąd Rejonowy in Starogard Gdański d.d. 2 maart 2020;
IV K 230/20 vonnis van Sąd Rejonowy for Warsaw Praga Północ in Warsaw d.d. 24 juni 2020;
II K 478/19 vonnis van Sąd Rejonowy in Sandomierz d.d. 28 juli 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de processen die hebben geleid tot het verzamelvonnis en alle onderliggende vonnissen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW omdat de aanvullende informatie onoverzichtelijk en verwarrend is. Ook heeft hij betoogd dat in deze specifieke zaak de eis moet worden gesteld dat de Poolse autoriteiten de betekeningsstukken overleggen. Hij heeft zijn verweer niet nader geconcretiseerd per vonnis.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de informatie in het EAB en de aanvullende informatie per vonnis overzichtelijk op schrift gesteld en dit schriftelijke stuk ter zitting overgelegd. Hij heeft geconcludeerd dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet ten aanzien van het merendeel van de vonnissen. Daar waar de weigeringsgrond zich wel voordoet heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verzamelvonnis
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon op 23 november 2021 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is geïnformeerd dat bij niet verschijnen een beslissing bij verstek zou worden uitgesproken.
Uit aanvullende informatie d.d. 12 en 14 maart 2024 blijkt dat hij twee keer is gedagvaard en één van die dagvaardingen in persoon heeft ontvangen.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis a
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 (kruisjesformulier) blijkt dat het vonnis op 11 juli 2019 in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend, waarbij hij gewezen is op de mogelijkheid van hoger beroep, hetgeen de opgeëiste persoon niet heeft ingesteld.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub c OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis b
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 blijkt dat het vonnis op 19 augustus 2019 in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend, waarbij hij gewezen is op de mogelijkheid van hoger beroep, hetgeen de opgeëiste persoon niet heeft ingesteld.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub c OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis c
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 (kruisjesformulier) blijkt dat de opgeëiste persoon op 17 juli 2019 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is geïnformeerd dat bij niet verschijnen een beslissing bij verstek zou worden uitgesproken.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis d
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 (kruisjesformulier) blijkt dat het vonnis op 12 november 2019 in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend, waarbij hij gewezen is op de mogelijkheid van hoger beroep, hetgeen de opgeëiste persoon niet heeft ingesteld. Met aanvullende informatie van 12 maart 2024 is een door de opgeëiste persoon ondertekende ontvangstbevestiging meegestuurd.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub c OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis e
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 en 12 maart 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op 4 oktober 2019 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is geïnformeerd dat bij niet verschijnen een beslissing bij verstek zou worden uitgesproken. Met aanvullende informatie van 12 maart 2024 is een door de opgeëiste persoon ondertekende ontvangstbevestiging meegestuurd.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis f
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 en 12 maart 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op 19 november 2019 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is geïnformeerd dat bij niet verschijnen een beslissing bij verstek zou worden uitgesproken. Met aanvullende informatie van 12 maart 2024 is een door de opgeëiste persoon ondertekende ontvangstbevestiging meegestuurd.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis g
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op
2 december 2019 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is geïnformeerd dat bij niet verschijnen een beslissing bij verstek zou worden uitgesproken.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van onderliggend vonnis h
Uit aanvullende informatie d.d. 28 februari 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor als verdachte tijdens het vooronderzoek een adresinstructie heeft gekregen en daarvoor ook heeft getekend. Vervolgens heeft er een schriftelijke procedure plaatsgevonden en is het daaruit voortvloeiende vonnis verstuurd naar het door hem opgegeven adres, waar het op 5 december 2019 in ontvangst is genomen door zijn moeder. Daarbij is tevens informatie verstrekt over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld. De opgeëiste persoon heeft geen hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van toepassing is, maar heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. Hij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2023:5547).
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a en b, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Evenmin is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW, aangezien de rechtbank niet kan vaststellen dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk, tijdig, op de hoogte is geraakt van het vonnis en hij uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing niet betwist dan wel hij niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe als volgt. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking (hij is immers als verdachte verhoord) en een adresinstructie heeft ontvangen, waarna het vonnis, na de schriftelijke procedure, op het door hem opgegeven adres is uitgereikt, tezamen met informatie over zijn recht op hoger beroep. De opgeëiste persoon was ten tijde van die uitreiking (volgens zijn eigen verklaring) al naar Nederland vertrokken.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat de opgeëiste persoon op zijn minst genomen onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie in zijn strafzaak, zo hij al niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om hoger beroep in te stellen. Zijn overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.
Ten aanzien van het onderliggende vonnis i
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 en 5 maart 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op 2 december 2019 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is geïnformeerd dat bij niet verschijnen een beslissing bij verstek zou worden uitgesproken. Met aanvullende informatie van 5 maart 2024 is een door de opgeëiste persoon ondertekende ontvangstbevestiging meegestuurd.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW daarmee aan de orde is en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van het onderliggende vonnis j
Uit aanvullende informatie d.d. 6 maart 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor als verdachte tijdens het vooronderzoek een adresinstructie heeft ontvangen. De dagvaarding is in ontvangst genomen door zijn moeder op het door hem opgegeven adres.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van toepassing is, maar heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. Hij heeft daarbij gerefereerd aan een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2023:6231).
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de aanvullende informatie van 6 maart 2024 concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en is opgeroepen op het door hem opgegeven adres. Zij is van oordeel dat, zo hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en dat hij zich, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop daarvan. Overlevering impliceert derhalve geen schending van de verdedigingsrechten.
Ten aanzien van het onderliggende vonnis k
Uit aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 blijkt dat de oproeping voor het proces is verstuurd naar zijn ‘address for service’, maar niet in ontvangst is genomen. Daarnaast is geprobeerd de opgeëiste persoon telefonisch te bereiken op het door hem opgegeven telefoonnummer.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van toepassing is, maar heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe als volgt.
Zowel uit het EAB als uit de aanvullende informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet ondubbelzinnig vaststellen dat hij uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon op het proces te verschijnen. Voorts ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid waaruit zou blijken dat hij heeft geprobeerd te ontkomen aan de betekening van de oproep. De rechtbank kan zich er daarom niet van vergewissen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
Ten aanzien van het onderliggende vonnis l
Hoewel in de aanvullende informatie d.d. 21 februari 2024 is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 24 juni 2020, blijkt uit de aanvullende informatie d.d. 12 maart 2024 enkel dat ‘
the notice of the hearing date was twice left to be collected and attached to the case file with effect of delivery on 24 June 2020’. Daaruit blijkt niet dat de opgeëiste persoon de dagvaarding daadwerkelijk persoonlijk heeft ontvangen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van toepassing is, maar heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe als volgt.
Zowel uit het EAB als uit de aanvullende informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen, een adres heeft verstrekt en de dagvaarding aan het door hem opgegeven adres is gezonden. Voorts ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de zijde van de opgeëiste persoon dan wel aanwijzingen waaruit zou blijken dat hij heeft geprobeerd te ontkomen aan de betekening van de oproep. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet ondubbelzinnig vaststellen dat hij uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon op het proces te verschijnen. De rechtbank kan zich er daarom niet van vergewissen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten waarop de vonnissen a) tot en met j) zien, niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting, meermalen gepleegd.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken (vonnis j en het verzamelvonnis), is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gerefereerd aan het CPT-rapport van 22 februari 2024 betreffende de detentieomstandigheden in Poolse huizen van bewaring, waar gedetineerden in voorlopige hechtenis verblijven. De raadsman acht die omstandigheden inhumaan, nu gedetineerden per dag 23 uur op cel zitten en er nauwelijks of geen medische voorzieningen zijn. Hoewel het rapport de zogenoemde ‘
remand prisons’ betreft, moet dat, zo stelt de raadsman, ruimer worden gezien.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat het genoemde CPT-rapport in de onderhavige zaak niet relevant is omdat het EAB is uitgevaardigd ten behoeve van de executie van een vrijheidsstraf en de opgeëiste persoon derhalve niet in een ‘
remand prison’ terecht zal komen. Het vormt daarom geen beletsel voor de overlevering.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals door zowel de raadsman als de officier van justitie is gesteld, betreft het genoemde CPT-rapport overwegend Poolse ‘
remand prisons’. Ten aanzien van gevangenissen waar opgelegde gevangenisstraffen worden geëxecuteerd is geen sprake van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in Polen en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan met betrekking tot het verzamelvonnis en de onderliggende vonnissen a) tot en met j) geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe voor zover de bij het verzamelvonnis opgelegde vrijheidsstraf betrekking heeft op de feiten vermeld in die onderliggende vonnissen.
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is ten aanzien van de onderliggende vonnissen k) en l). De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd voor de feiten vermeld in die onderliggende vonnissen.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de (bij het verzamelvonnis opgelegde) vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd voor de vonnissen waarvoor de overlevering wordt toegestaan. Dit staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de (bij het verzamelvonnis opgelegde) vrijheidsstraf dat ziet op de feiten vermeld in de onderliggende vonnissen a) tot en met j).
WEIGERTde overlevering voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de (bij het verzamelvonnis opgelegde) vrijheidsstraf dat ziet op de feiten vermeld in de onderliggende vonnissen k) en l).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (