ECLI:NL:RBAMS:2024:1628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
AMS 23/2049
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van openbaarmaking van documenten met betrekking tot exportvergunningen op grond van de Wet open overheid en het Douanewetboek van de Unie

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beoordeeld. Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot exportvergunningen, maar de minister weigerde dit op grond van artikel 12 van het Douanewetboek van de Unie (DWU). De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar gemaakt konden worden. De rechtbank heeft eerder, op 2 november 2022, het beroep van eiser gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 7 maart 2023 heeft de minister een deel van de documenten alsnog openbaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de vergunningen niet integraal mag weigeren op grond van artikel 12 van het DWU. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de minister een termijn van zes weken om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2049

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Zukaj).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een besluit op zijn Wob-verzoek [1] om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot een aantal concreet genoemde exportvergunningen.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 16 april 2020 de 89 aangetroffen documenten geweigerd openbaar te maken op grond van artikel 12 van het DWU [2] .
1.2.
Met een besluit van 9 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Eiser heeft op 7 december 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3.
Met een uitspraak van 2 november 2022 [3] heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 9 november 2020 vernietigd en verweerder opgedragen binnen een termijn van zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
1.4.
Verweerder heeft op 7 maart 2023, op grond van de Woo [4] , een nieuw besluit op het bezwaar van eiser genomen (het bestreden besluit). Met dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een deel van de aangetroffen documenten alsnog openbaar gemaakt.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Totstandkoming van het besluit
2. Met een brief van 23 juli 2019 heeft eiser informatie verzocht op grond van (onder meer) de Wob. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op expliciet genoemde exportvergunningen, zoals formulieren, check-lijsten, puntenlijsten, aanwijzingen, briefings, digitale communicaties, interne communicatie (waaronder e-mail), meldingen, mutaties, databestanden, registraties en andere documenten.
3. Met het besluit van 16 april 2020 heeft verweerder besloten de 89 documenten die zijn aangetroffen niet openbaar te maken op grond van artikel 12 van het DWU. De aangetroffen documenten betreffen enerzijds documenten van de douane die in het kader van een vergunningaanvraag van een bedrijf met betrekking tot strategische goederen zijn verwerkt door de douane in opdracht van verweerder. Deze documenten vallen onder de geheimhoudingsplicht, zoals vermeld in artikel 12 van het DWU. De aangetroffen documenten betreffen anderzijds documenten die door verweerder zijn opgesteld naar aanleiding van een vergunningaanvraag van een bedrijf (waaronder drie interne memo’s). Over deze documenten is verweerder van oordeel dat de markt van de strategische goederen, waarop het Wob-verzoek ziet, dermate klein is dat wanneer gegevens uit deze beslissingen en memo's openbaar gemaakt zouden worden, dit herleidbaar zou kunnen zijn naar het individuele bedrijf. Daarmee zijn het gegevens van vertrouwelijke aard of als vertrouwelijk verstrekte gegevens in het kader van een douaneaangifte, respectievelijk een douanecontrole, zoals beschreven in artikel 12 van het DWU.
4. Met het besluit van 9 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder primair de geheimhoudingsplicht van artikel 12 van het DWU ten grondslag gelegd. Volgens verweerder prevaleert artikel 12 van het DWU boven de verplichtingen die voortvloeien uit de Wob. De subsidiaire weigeringsgrond is dat de aangetroffen documenten óók onder de uitzonderingsgronden van artikel 10, eerste lid, sub c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob vallen.
5. De rechtbank heeft op 2 november 2022 uitspraak gedaan op het beroep van eiser. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat het DWU rechtstreekse werking heeft binnen de Nederlandse rechtsorde en voorrang geniet boven het nationale recht, zoals de Wob. Als de geheimhoudingsbepaling van artikel 12 van het DWU van toepassing is, kan geen sprake zijn van toepassing van de Wob. Dat betekent niet dat alle documentatie over de verlening van exportvergunningen onder het bereik van artikel 12 van het DWU valt. Het gaat in die bepaling (alleen) om de door de douane en verweerder verkregen inlichtingen die vertrouwelijk van aard zijn of die als vertrouwelijk zijn verstrekt. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard omdat verweerder onjuist dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd op welke gronden hij (delen van) de onder het verzoek om openbaarmaking vallende documenten heeft geweigerd. De rechtbank heeft het besluit van 9 november 2020 vernietigd en heeft verweerder opgedragen binnen een termijn van zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft een deel van de aangetroffen documenten, die niet onder de
geheimhoudingsplicht van artikel 12 van het DWU vallen, beoordeeld in het kader van de Woo. Van een ander deel van de documenten blijft verweerder openbaarmaking weigeren op grond van artikel 12 van het DWU. Het betreft de door de aanvrager ingediende aanvragen en de daarbij opgestuurde gegevens inzake de aanvragen.
Een deel van de documenten heeft verweerder wel (deels) openbaar gemaakt. Het betreft de voorlegformulieren van de douane aan het ministerie, verslagen van de douane, ontvangstbevestigingen, voorbladen, beslissingen inzake de ingediende aanvragen en in een beperkt aantal gevallen een e-mailwisseling.
Verweerder heeft een inventarislijst overgelegd waarin per document de beoordeling en de toegepaste uitzonderingsgronden uit de Woo zijn aangegeven. Bij de deels openbaar gemaakte documenten is per gelakte passage aangegeven welke uitzonderingsgrond uit de Woo van toepassing is. Verweerder heeft een aparte inventarislijst overgelegd met documenten die in het geheel onder de geheimhoudingsplicht van artikel 12 van het DWU vallen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft besloten een deel van de aangetroffen documenten niet openbaar te maken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank stelt vast dat geen van de partijen in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van 2 november 2022, zodat die uitspraak in rechte vaststaat. De overwegingen in die uitspraak zijn dus leidend in deze zaak.
9. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen van de informatie die verweerder aan haar vertrouwelijk heeft overgelegd. De rechtbank heeft de documenten gecontroleerd op de toepassing van artikel 12 van het DWU, artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 5.2 van de Woo.
Weigering op grond van artikel 12 van het DWU
Toepasselijkheid artikel 12 van het DWU
10. Eiser betoogt dat verweerder, nu de Woo in werking is getreden, niet meer mag weigeren informatie openbaar te maken omdat deze zou vallen onder de reikwijdte van artikel 12 van het DWU. Het DWU en de Algemene Douanewet staan namelijk niet op de lijst in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo, zodat de Woo van toepassing is.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Het DWU heeft, als internationaal voorschrift gesteld bij of krachtens een verdrag dat voor Nederland van kracht is, rechtstreekse werking binnen de Nederlandse rechtsorde. Het DWU geniet dan ook voorrang boven het nationale recht, zoals de Woo. Als de geheimhoudingsbepaling van artikel 12 van het DWU van toepassing is, kan dus geen sprake zijn van toepassing van de Woo. Dat de Algemene Douanewet en het DWU niet in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo zijn opgenomen, maakt dit niet anders. Dit doet namelijk niet af aan het feit dat het DWU rechtstreekse werking heeft binnen de Nederlandse rechtsorde.
Exportvergunningen
12. In artikel 5, aanhef en onder 1, van het DWU is de definitie gegeven van douaneautoriteiten. Dit zijn de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving.
In artikel 12 van het DWU is onder meer bepaald dat alle door de douaneautoriteiten bij de uitoefening van hun taken verkregen inlichtingen die van vertrouwelijke aard zijn of als vertrouwelijk zijn verstrekt, onder het beroepsgeheim vallen.
12. Met de verlening van exportvergunningen wordt toepassing gegeven aan de douanewetgeving als genoemd in artikel 5, aanhef en onder 1, van het DWU. Zowel de douane als verweerder zijn douaneautoriteiten in de zin van die bepaling. Dat betekent echter niet dat alle documentatie over de verlening van een vergunning onder het bereik van artikel 12 van het DWU valt. Het gaat in die bepaling (alleen) om de door de douane en verweerder verkregen inlichtingen die vertrouwelijk van aard zijn of die als vertrouwelijk zijn verstrekt.
14. Verweerder heeft openbaarmaking van de exportvergunningen in het geheel geweigerd op grond van artikel 12 van het DWU. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat een vergunning mogelijk vertrouwelijke gegevens bevat, maar dat de vergunning dat op zichzelf niet is. Een vergunning is een document dat de overheid heeft opgesteld en ook andere gegevens bevat dan afkomstig uit verkregen inlichtingen die vertrouwelijk van aard zijn of als vertrouwelijk zijn verstrekt. Een vergunning is daarmee een document dat niet zonder meer integraal mag worden geweigerd. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting opgemerkt dat uit de door verweerder abusievelijk openbaargemaakte vergunning blijkt dat niet alle informatie daarin (zoals de datum of de naam van degene die bevoegd is de vergunning af te geven) vertrouwelijke gegevens betreft waarop artikel 12 van het DWU van toepassing is.
15. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank heeft in de uitspraak van
2 november 2022 geoordeeld dat de aanvragen en de contracten door de douane en verweerder verkregen inlichtingen zijn en dus onder artikel 12 van het DWU vallen. De rechtbank is echter met eiser van oordeel dat het te kort door de bocht is om de exportvergunningen integraal te weigeren op grond van artikel 12 van het DWU. Verweerder dient de vergunningen daarom inhoudelijk te beoordelen op grond van de Woo.
Namen van exporteurs
16. Eiser voert aan dat openbaarmaking van de namen van exporteurs ten onrechte is geweigerd op grond van artikel 12 van het DWU. De rechtbank volgt dit betoog niet. De namen van exporteurs/transporteurs komen voor in de aanvragen van de exportvergunningen. In de uitspraak van 2 november 2022 heeft de rechtbank overwogen dat aanvragen onder artikel 12 van het DWU vallen. De enkele verplaatsing van vertrouwelijke inlichtingen uit bijvoorbeeld een aanvraag naar een interne memo, ontneemt aan die inlichtingen niet het karakter van verkregen inlichtingen van vertrouwelijk aard. Op de namen van exporteurs die (ook) zijn opgenomen in de aanvragen is dan ook de geheimhouding van artikel 12 van het DWU van toepassing. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Weigering op grond van de Woo

Veiligheid van de Staat

17. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. Het gaat hierbij voornamelijk om informatie waarvan de geheimhouding van vitaal belang is voor de instandhouding en het ononderbroken functioneren van onderdelen van de democratische rechtsorde die essentieel zijn voor het maatschappelijk leven.
18. Eiser voert aan dat verweerder op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom inzicht in veiligheidsafwegingen die gemaakt worden ten aanzien van bepaalde bestemmingen (of de betrokkenheid van organisaties hierbij) de veiligheid van de Staat raakt, laat staan aantast.
19. De beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de algemene motivering van verweerder en de stukken die de rechtbank heeft gecontroleerd, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo van toepassing is op de betreffende documenten.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
20. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
21. Eiser stelt zich op het standpunt dat openbaarmaking van namen van teken- en beslissingsbevoegde ambtenaren niet met een beroep op deze weigeringsgrond geweigerd mag worden.
22. Deze beroepsgrond slaagt. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [5] blijkt dat namen van teken- en beslissingsbevoegde ambtenaren ten behoeve van controleerbaarheid openbaar gemaakt moeten worden. Dit betreft de namen van de personen die de vergunning ondertekend hebben en tekenbevoegd zijn. Verweerder had de openbaarmaking van deze informatie dus niet mogen weigeren op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo.
Persoonlijke beleidsopvattingen
23. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
24. Wat betreft de op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo geweigerde informatie, stelt eiser dat deze informatie op grond van het tweede lid van dit artikel in geanonimiseerde vorm verstrekt had moeten worden. Eiser voert hierbij aan dat deze weigeringsgrond ziet op bescherming van de deelnemers van intern beraad en juist niet op bescherming van de opvattingen zelf. De opvattingen zijn op geen enkele wijze terug te herleiden naar de betreffende ambtenaren, waardoor geen enkel risico bestaat dat de ambtenaren niet beschermd zouden zijn, aldus eiser.
25. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat slechts een beperkt groepje ambtenaren zich bezighoudt met de verlening van de exportvergunningen waarover het in deze procedure gaat, waardoor de opvattingen makkelijker te herleiden zouden zijn naar de betreffende ambtenaar. Dit in combinatie met de context van het onderwerp, maakt volgens verweerder dat de memo’s met persoonlijke beleidsopvattingen terecht integraal zijn geweigerd.
26. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [6] dat een bestuursorgaan met betrekking tot dit onderwerp beslisruimte heeft en een afweging dient te maken. Deze afweging vereist een op documenten toegespitste motivering. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de deelnemers aan intern beraad worden beschermd, niet de beleidsopvattingen. Na het controleren van de memo’s is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de memo's niet in een geanonimiseerde versie had kunnen verstrekken. De stelling dat alleen een beperkt groepje ambtenaren zich bezighoudt met dit onderwerp, heeft verweerder verder niet onderbouwd. Ook de gevoeligheid van het onderwerp is op zichzelf geen reden om openbaarmaking te weigeren. [7]
27. Daarbij komt dat, wat betreft de memo’s in kwestie, op grond van artikel 5.3 van de Woo een verzwaarde motiveringsplicht geldt, aangezien deze stukken meer dan vijf jaar oud zijn. Verweerder zal dan ook moeten motiveren waarom het belang van bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen ondanks het tijdsverloop zwaarder weegt dan het algemeen belang van openbaarheid.
Volledigheid documenten en de gemaakte zoekslag
28. Eiser stelt dat de inventarislijst onzorgvuldig is en dat documenten (zoals vergunningen) ontbreken. Ook is de door verweerder gemaakte zoekslag niet inzichtelijk geworden.
29. De rechtbank oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [8] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document waarvan openbaarmaking wordt gevraagd toch onder dat bestuursorgaan berust.
30. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunningen onder artikel 12 van het DWU vallen en daarom niet op de inventarisatielijst staan. Voor het overige heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting aangegeven dat de aan eiser verstrekte inventarislijst overzichtelijk is. Verweerder stelt dat de inventarislijst alle documenten bevat die zijn aangetroffen bij de zoekslag en binnen de reikwijdte van het verzoek van eiser vallen. Volgens verweerder is op meerdere manieren naar documenten gezocht. Verschillende soorten systemen zijn bekeken, waaronder het archiveringssysteem Sophia. [9] Verder zijn mailboxen van medewerkers en specifieke mailboxen per bedrijf geraadpleegd. Daarnaast zijn medewerkers op relevante ambassades bevraagd. Bij de zoekslag zijn bepaalde kernwoorden gebruikt en is naar een specifiek tijdsframe gekeken.
31. Hoewel de vergunningen niet op de inventarisatielijst staan, is er geen grond voor het oordeel dat de zoekslag in zoverre onvolledig is geweest, omdat verweerder die vergunningen wel in aanmerking heeft genomen bij het nemen van het bestreden besluit. Wat betreft die vergunningen verwijst de rechtbank naar overweging 15 van deze uitspraak. De rechtbank is voor het overige van oordeel dat de uitleg van verweerder dat hij geen andere documenten betreffende de genoemde exportvergunningen onder zich heeft niet ongeloofwaardig voorkomt. Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat er meer documenten onder verweerder berusten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder, gelet op de door hem voor zijn zoekslagen gegeven motivering, onvoldoende of onjuist heeft gezocht. Er zijn geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat de gemaakte zoekslag niet volledig is geweest. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Proceskostenvergoeding in de bezwaarfase
32. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. [10] Nu het bezwaar van eiser in de nieuwe beslissing op bezwaar deels gegrond is verklaard en het primaire besluit is herroepen, had verweerder het verzoek om vergoeding van de proceskosten moeten toewijzen.
33. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder zal bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten beslissen op de verzochte vergoeding van bezwaarkosten.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
34. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. [11]
35. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep mag ten hoogste anderhalf jaar duren. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
36. Het bezwaarschrift van eiser is op 11 mei 2020 door verweerder ontvangen. De redelijke termijn is overschreden vanaf 11 mei 2022. De rechtbank doet op 27 maart 2024 uitspraak in deze zaak. Dit betekent dat de overschrijding bijna twee jaar heeft geduurd. Dit betekent dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,-. Bij de uitspraak van
2 november 2022 heeft de rechtbank al een bedrag van € 500,- toegekend, waardoor eiser nog recht heeft op een bedrag van € 1.500,- aan schadevergoeding. Het beroepschrift in deze zaak is op 3 april 2023 binnengekomen bij de rechtbank. Gelet op de datum van deze uitspraak, blijft de rechtbank dus binnen de termijn van anderhalf jaar. De verdere overschrijding van de redelijke termijn is daarom volledig toe te rekenen aan verweerder. De rechtbank zal verweerder veroordelen om € 1.500,- aan aanvullende schadevergoeding aan eiser te betalen.

Conclusie en gevolgen

37. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
37.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 1.500,- aan schadevergoeding aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, voorzitter, en mr. M. Greebe en
mr. S.D. Arnold, leden, in aanwezigheid van mr.M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
2.De Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013.
4.Wet open overheid (Woo).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3002.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3029.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1320.
9.Sophia is een digitaal archiveringssysteem dat het ministerie van Buitenlandse Zaken gebruikt.
10.Op grond van artikel 7.15 van de Algemene wet bestuursrecht.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.