Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft besloten een deel van de aangetroffen documenten niet openbaar te maken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank stelt vast dat geen van de partijen in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van 2 november 2022, zodat die uitspraak in rechte vaststaat. De overwegingen in die uitspraak zijn dus leidend in deze zaak.
9. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen van de informatie die verweerder aan haar vertrouwelijk heeft overgelegd. De rechtbank heeft de documenten gecontroleerd op de toepassing van artikel 12 van het DWU, artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 5.2 van de Woo.
Weigering op grond van artikel 12 van het DWU
Toepasselijkheid artikel 12 van het DWU
10. Eiser betoogt dat verweerder, nu de Woo in werking is getreden, niet meer mag weigeren informatie openbaar te maken omdat deze zou vallen onder de reikwijdte van artikel 12 van het DWU. Het DWU en de Algemene Douanewet staan namelijk niet op de lijst in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo, zodat de Woo van toepassing is.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Het DWU heeft, als internationaal voorschrift gesteld bij of krachtens een verdrag dat voor Nederland van kracht is, rechtstreekse werking binnen de Nederlandse rechtsorde. Het DWU geniet dan ook voorrang boven het nationale recht, zoals de Woo. Als de geheimhoudingsbepaling van artikel 12 van het DWU van toepassing is, kan dus geen sprake zijn van toepassing van de Woo. Dat de Algemene Douanewet en het DWU niet in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo zijn opgenomen, maakt dit niet anders. Dit doet namelijk niet af aan het feit dat het DWU rechtstreekse werking heeft binnen de Nederlandse rechtsorde.
12. In artikel 5, aanhef en onder 1, van het DWU is de definitie gegeven van douaneautoriteiten. Dit zijn de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving.
In artikel 12 van het DWU is onder meer bepaald dat alle door de douaneautoriteiten bij de uitoefening van hun taken verkregen inlichtingen die van vertrouwelijke aard zijn of als vertrouwelijk zijn verstrekt, onder het beroepsgeheim vallen.
12. Met de verlening van exportvergunningen wordt toepassing gegeven aan de douanewetgeving als genoemd in artikel 5, aanhef en onder 1, van het DWU. Zowel de douane als verweerder zijn douaneautoriteiten in de zin van die bepaling. Dat betekent echter niet dat alle documentatie over de verlening van een vergunning onder het bereik van artikel 12 van het DWU valt. Het gaat in die bepaling (alleen) om de door de douane en verweerder verkregen inlichtingen die vertrouwelijk van aard zijn of die als vertrouwelijk zijn verstrekt.
14. Verweerder heeft openbaarmaking van de exportvergunningen in het geheel geweigerd op grond van artikel 12 van het DWU. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat een vergunning mogelijk vertrouwelijke gegevens bevat, maar dat de vergunning dat op zichzelf niet is. Een vergunning is een document dat de overheid heeft opgesteld en ook andere gegevens bevat dan afkomstig uit verkregen inlichtingen die vertrouwelijk van aard zijn of als vertrouwelijk zijn verstrekt. Een vergunning is daarmee een document dat niet zonder meer integraal mag worden geweigerd. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting opgemerkt dat uit de door verweerder abusievelijk openbaargemaakte vergunning blijkt dat niet alle informatie daarin (zoals de datum of de naam van degene die bevoegd is de vergunning af te geven) vertrouwelijke gegevens betreft waarop artikel 12 van het DWU van toepassing is.
15. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank heeft in de uitspraak van
2 november 2022 geoordeeld dat de aanvragen en de contracten door de douane en verweerder verkregen inlichtingen zijn en dus onder artikel 12 van het DWU vallen. De rechtbank is echter met eiser van oordeel dat het te kort door de bocht is om de exportvergunningen integraal te weigeren op grond van artikel 12 van het DWU. Verweerder dient de vergunningen daarom inhoudelijk te beoordelen op grond van de Woo.
16. Eiser voert aan dat openbaarmaking van de namen van exporteurs ten onrechte is geweigerd op grond van artikel 12 van het DWU. De rechtbank volgt dit betoog niet. De namen van exporteurs/transporteurs komen voor in de aanvragen van de exportvergunningen. In de uitspraak van 2 november 2022 heeft de rechtbank overwogen dat aanvragen onder artikel 12 van het DWU vallen. De enkele verplaatsing van vertrouwelijke inlichtingen uit bijvoorbeeld een aanvraag naar een interne memo, ontneemt aan die inlichtingen niet het karakter van verkregen inlichtingen van vertrouwelijk aard. Op de namen van exporteurs die (ook) zijn opgenomen in de aanvragen is dan ook de geheimhouding van artikel 12 van het DWU van toepassing. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Weigering op grond van de Woo
Veiligheid van de Staat
17. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. Het gaat hierbij voornamelijk om informatie waarvan de geheimhouding van vitaal belang is voor de instandhouding en het ononderbroken functioneren van onderdelen van de democratische rechtsorde die essentieel zijn voor het maatschappelijk leven.
18. Eiser voert aan dat verweerder op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom inzicht in veiligheidsafwegingen die gemaakt worden ten aanzien van bepaalde bestemmingen (of de betrokkenheid van organisaties hierbij) de veiligheid van de Staat raakt, laat staan aantast.
19. De beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de algemene motivering van verweerder en de stukken die de rechtbank heeft gecontroleerd, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo van toepassing is op de betreffende documenten.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
20. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
21. Eiser stelt zich op het standpunt dat openbaarmaking van namen van teken- en beslissingsbevoegde ambtenaren niet met een beroep op deze weigeringsgrond geweigerd mag worden.
22. Deze beroepsgrond slaagt. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)blijkt dat namen van teken- en beslissingsbevoegde ambtenaren ten behoeve van controleerbaarheid openbaar gemaakt moeten worden. Dit betreft de namen van de personen die de vergunning ondertekend hebben en tekenbevoegd zijn. Verweerder had de openbaarmaking van deze informatie dus niet mogen weigeren op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo.
Persoonlijke beleidsopvattingen
23. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
24. Wat betreft de op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo geweigerde informatie, stelt eiser dat deze informatie op grond van het tweede lid van dit artikel in geanonimiseerde vorm verstrekt had moeten worden. Eiser voert hierbij aan dat deze weigeringsgrond ziet op bescherming van de deelnemers van intern beraad en juist niet op bescherming van de opvattingen zelf. De opvattingen zijn op geen enkele wijze terug te herleiden naar de betreffende ambtenaren, waardoor geen enkel risico bestaat dat de ambtenaren niet beschermd zouden zijn, aldus eiser.
25. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat slechts een beperkt groepje ambtenaren zich bezighoudt met de verlening van de exportvergunningen waarover het in deze procedure gaat, waardoor de opvattingen makkelijker te herleiden zouden zijn naar de betreffende ambtenaar. Dit in combinatie met de context van het onderwerp, maakt volgens verweerder dat de memo’s met persoonlijke beleidsopvattingen terecht integraal zijn geweigerd.
26. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is vaste rechtspraak van de Afdelingdat een bestuursorgaan met betrekking tot dit onderwerp beslisruimte heeft en een afweging dient te maken. Deze afweging vereist een op documenten toegespitste motivering. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de deelnemers aan intern beraad worden beschermd, niet de beleidsopvattingen. Na het controleren van de memo’s is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de memo's niet in een geanonimiseerde versie had kunnen verstrekken. De stelling dat alleen een beperkt groepje ambtenaren zich bezighoudt met dit onderwerp, heeft verweerder verder niet onderbouwd. Ook de gevoeligheid van het onderwerp is op zichzelf geen reden om openbaarmaking te weigeren.
27. Daarbij komt dat, wat betreft de memo’s in kwestie, op grond van artikel 5.3 van de Woo een verzwaarde motiveringsplicht geldt, aangezien deze stukken meer dan vijf jaar oud zijn. Verweerder zal dan ook moeten motiveren waarom het belang van bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen ondanks het tijdsverloop zwaarder weegt dan het algemeen belang van openbaarheid.
Volledigheid documenten en de gemaakte zoekslag
28. Eiser stelt dat de inventarislijst onzorgvuldig is en dat documenten (zoals vergunningen) ontbreken. Ook is de door verweerder gemaakte zoekslag niet inzichtelijk geworden.
29. De rechtbank oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingis het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document waarvan openbaarmaking wordt gevraagd toch onder dat bestuursorgaan berust.
30. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunningen onder artikel 12 van het DWU vallen en daarom niet op de inventarisatielijst staan. Voor het overige heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting aangegeven dat de aan eiser verstrekte inventarislijst overzichtelijk is. Verweerder stelt dat de inventarislijst alle documenten bevat die zijn aangetroffen bij de zoekslag en binnen de reikwijdte van het verzoek van eiser vallen. Volgens verweerder is op meerdere manieren naar documenten gezocht. Verschillende soorten systemen zijn bekeken, waaronder het archiveringssysteem Sophia.Verder zijn mailboxen van medewerkers en specifieke mailboxen per bedrijf geraadpleegd. Daarnaast zijn medewerkers op relevante ambassades bevraagd. Bij de zoekslag zijn bepaalde kernwoorden gebruikt en is naar een specifiek tijdsframe gekeken.
31. Hoewel de vergunningen niet op de inventarisatielijst staan, is er geen grond voor het oordeel dat de zoekslag in zoverre onvolledig is geweest, omdat verweerder die vergunningen wel in aanmerking heeft genomen bij het nemen van het bestreden besluit. Wat betreft die vergunningen verwijst de rechtbank naar overweging 15 van deze uitspraak. De rechtbank is voor het overige van oordeel dat de uitleg van verweerder dat hij geen andere documenten betreffende de genoemde exportvergunningen onder zich heeft niet ongeloofwaardig voorkomt. Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat er meer documenten onder verweerder berusten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder, gelet op de door hem voor zijn zoekslagen gegeven motivering, onvoldoende of onjuist heeft gezocht. Er zijn geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat de gemaakte zoekslag niet volledig is geweest. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Proceskostenvergoeding in de bezwaarfase
32. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.Nu het bezwaar van eiser in de nieuwe beslissing op bezwaar deels gegrond is verklaard en het primaire besluit is herroepen, had verweerder het verzoek om vergoeding van de proceskosten moeten toewijzen.
33. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder zal bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten beslissen op de verzochte vergoeding van bezwaarkosten.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
34. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
35. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep mag ten hoogste anderhalf jaar duren. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
36. Het bezwaarschrift van eiser is op 11 mei 2020 door verweerder ontvangen. De redelijke termijn is overschreden vanaf 11 mei 2022. De rechtbank doet op 27 maart 2024 uitspraak in deze zaak. Dit betekent dat de overschrijding bijna twee jaar heeft geduurd. Dit betekent dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,-. Bij de uitspraak van
2 november 2022 heeft de rechtbank al een bedrag van € 500,- toegekend, waardoor eiser nog recht heeft op een bedrag van € 1.500,- aan schadevergoeding. Het beroepschrift in deze zaak is op 3 april 2023 binnengekomen bij de rechtbank. Gelet op de datum van deze uitspraak, blijft de rechtbank dus binnen de termijn van anderhalf jaar. De verdere overschrijding van de redelijke termijn is daarom volledig toe te rekenen aan verweerder. De rechtbank zal verweerder veroordelen om € 1.500,- aan aanvullende schadevergoeding aan eiser te betalen.