201600662/1/A3.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2015 in zaak nr. 15/2522 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2015 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] op grond van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) afgewezen.
Bij uitspraak van 14 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is verdachte geweest in een strafrechtelijk onderzoek. Op 26 februari 2013 heeft hij een brief van de officier van justitie gekregen waarin is vermeld dat zijn telefoongesprekken zijn afgeluisterd en dat hij stelselmatig is geobserveerd. Op 28 januari 2015 heeft [appellant] de korpschef verzocht om een kopie van de over hem verwerkte politiegegevens.
Bij het besluit van 9 april 2015 heeft de korpschef het verzoek afgewezen omdat de gevraagde gegevens vallen onder de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), waarover het Openbaar Ministerie (hierna: OM) beslist. De Wpg is niet van toepassing, aldus de korpschef.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Daartoe heeft zij redengevend geacht dat zijn verzoek om inzage op grond van de Wjsg bij besluit van 8 juli 2015 is ingewilligd door het College van procureurs-generaal van het OM. Aan het gestelde dat hij niet in alle informatie inzage heeft gekregen is de rechtbank voorbij gegaan. [appellant] kan dat aanvoeren in een procedure tegen het besluit van 8 juli 2015, aldus de rechtbank.
3. [appellant] bestrijdt dit oordeel. Hij heeft alleen nota’s van de politie met bijlagen ingezien. De processen-verbaal over de observaties en de tekst- en geluidsfragmenten van de afgeluisterde telefoongesprekken ontbraken evenwel. Nu deze gegevens nog steeds door de politie worden verwerkt, zijn dit politiegegevens. Hierin moet hij op grond van de Wpg inzage krijgen. Hij kan geen inzage krijgen via een beroepsprocedure tegen het besluit van 8 juli 2015 omdat de politie die gegevens nooit heeft overgedragen aan het OM. Het strafrechtelijk onderzoek is immers gestaakt zonder dat iemand op grond van het onderzoek is vervolgd, aldus [appellant].
3.1. [appellant] heeft aannemelijk gemaakt dat op grond van de Wpg meer gegevens over hem zijn geregistreerd dan waarin hij inzage heeft gekregen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de korpschef in beroep noch in hoger beroep ter zitting is verschenen. Voorts heeft de korpschef geen verweerschrift in hoger beroep ingediend. De enkele stelling van de korpschef in het verweerschrift in beroep dat hij van mening is dat de bewuste gegevens zijn overgedragen aan het OM en niet meer onder de Wpg vallen, is gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:550, onjuist. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat [appellant] geen belang heeft bij de uitkomst van zijn beroep tegen het besluit van 9 april 2015. Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep beoordelen.
5. [appellant] betoogt dat de korpschef zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde gegevens buiten de Wpg vallen. Hij heeft zijn verzoek dan ook ten onrechte afgewezen. Hiertoe voert hij aan dat gegevens zowel strafvorderlijke gegevens als politiegegevens kunnen zijn en dat er dus twee regimes van toepassing kunnen zijn.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 2 maart 2016 volgt uit het systeem van de Wpg en de Wjsg dat op politiegegevens die zich bij de opsporingsinstanties en het OM bevinden en die deel uitmaken van een strafvorderlijk onderzoek of in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg door het OM worden verwerkt, zowel de Wpg als de Wjsg van toepassing is. De korpschef heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Wpg niet van toepassing is omdat de gegevens onder de Wjsg vallen.
5.2. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2371) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. In verweer heeft de korpschef aangevoerd dat de gevraagde gegevens zijn overgedragen aan het OM in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. Dat er gegevens zijn verstrekt aan het OM brengt evenwel niet mee dat bij de politie geen politiegegevens over [appellant] voorhanden zijn. Dit heeft de korpschef ook niet gesteld. [appellant] heeft concreet vermeld welke politiegegevens volgens hem bij de politie aanwezig zijn. 5.3. Het betoog slaagt.
6. Het beroep tegen het besluit van 9 april 2015 van de korpschef is gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De korpschef moet binnen zes weken opnieuw op het verzoek van [appellant] beslissen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2015 in zaak nr. 15/2522;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 9 april 2015, kenmerk K015/ 313 - nr. 228;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
382-805.