ECLI:NL:RBAMS:2024:1016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
1332112223
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Brits aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegarantie en gelijkstellingsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Brits aanhoudingsbevel. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van strafbare feiten in het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 8 februari 2024. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft het gelijkstellingsverweer van de raadsvrouw verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de opgeëiste persoon rechtmatig verblijf in Nederland had. De officier van justitie betoogde dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar ononderbroken verblijf in Nederland had. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, wat gevolgen had voor de overlevering.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentiegarantie beoordeeld. De raadsvrouw stelde dat de garantie onvoldoende was, omdat de opgeëiste persoon mogelijk naar een andere gevangenis zou kunnen worden overgeplaatst. De officier van justitie was van mening dat de garantie voldeed aan de eisen. De rechtbank oordeelde dat de detentiegarantie voldoende was en dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling in de Britse gevangenis. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan de wettelijke eisen was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.321122-23
Datum uitspraak: 22 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 8 december 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO).
Dit AB is uitgevaardigd op 19 juli 2023 door
the Leeds District Magistrates Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1978,
tevens bekend als
[alias opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2024. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Marjanovic, advocaat te ’s-Gravenhage en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van artikel 22 OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De rechtbank stelt vast dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van
Bradford Magistrates’ Courtvan 30 januari 2023, referentie:
2200640644.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

4.Strafbaarheid: Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
oplichting;
-
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben.

5. De garantie als bedoeld in artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een terugkeergarantie moet worden verstrekt ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu de opgeëiste persoon met een Nederlander gelijk kan worden gesteld. De opgeëiste persoon heeft aan de hand van de overgelegde documenten aangetoond dat hij al meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf geniet in Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde documenten onvoldoende zijn om vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon aan te tonen. Voorts staan de documenten op de naam van ‘ [opgeëiste persoon] ’, een alias van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon komt op grond van bovenstaande niet voor gelijkstelling in aanmerking .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het gelijkstellingsverweer van de raadsvrouw niet slaagt. Gelet op de toelichting die de opgeëiste persoon op zitting heeft gegeven, kan niet worden aangenomen dat hij zich door middel van het aannemen van een alias voor de autoriteiten verborgen heeft willen houden. Dit laat onverlet dat er onvoldoende stukken zijn met betrekking tot de financiële situatie van de opgeëiste persoon – in het bijzonder met betrekking tot de jaren 2019 en 2020 – om aan te kunnen nemen dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan heeft opgebouwd. Om die reden kan de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld worden met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het gelijkstellingsverweer.

6.Detentieomstandigheden (artikel 604, aanhef en onder c, HSO)

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegeven detentiegarantie onvoldoende onvoorwaardelijk is, nu uit de detentiegarantie volgt dat de opgeëiste persoon ‘
most likely’in de Penitentiaire Inrichting HMP Leeds zal worden gedetineerd, maar dat plaatsing in een andere gevangenis niet volledig uitgesloten kan worden indien operationele vereisten of het gedrag van de opgeëiste persoon een overplaatsing naar een andere gevangenis noodzakelijk maken. De afgegeven detentiegarantie kan daarom ook niet het individuele gevaar van de opgeëiste persoon op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) wegnemen. Er dient een nieuwe detentiegarantie te worden verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit of de overlevering moet worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgegeven detentiegarantie volstaat en dat artikel 604, aanhef en onder c, HSO daarmee niet aan overlevering in de wegstaat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat in de Penitentiaire Inrichting HMP Bedford, de Penitentiaire Inrichting HMP Wandsworth en de Penitentiaire Inrichting HMP Winchester [2] een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De
Director General HM Prison and Probation Serviceheeft in de brief van 2 januari 2024 het volgende verklaard:
“Thank you for your request for further information in relation to the TaCA Warrant for[alias opgeëiste persoon] (Date of Birth: [geboortedag] 1979).
You have asked for information on where [alias opgeëiste persoon] is likely to be detained when he is surrendered to the United Kingdom. The TaCA for [alias opgeëiste persoon] was issued by Leeds District Magistrates Court, and it is likely that a trial would take place at a nearby court in the area. It is usual practice to make efforts to accommodate suspects close to the location of their trial and it is therefore most likely that, [alias opgeëiste persoon] would be held at HMP Leeds. The possibility of placing [alias opgeëiste persoon] at a different prison cannot be discounted entirely in case operational requirements, or the behaviour of the individual, necessitates transfer to another prison.”
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat een dergelijke garantie voldoende is [3] , gelet op hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak ML heeft geoordeeld [4] . Zij ziet – anders dan de raadsvrouw – geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen. Dat een plaatsing in HMP Bedford niet absoluut wordt uitgesloten, maakt niet dat de garantie onvoldoende moet worden bevonden.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan
[alias opgeëiste persoon](mede bekend als
[opgeëiste persoon]), dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 240b en 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en artikel 606 HSO.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon](mede bekend als
[alias opgeëiste persoon]) aan
the Leeds District Magistrates Court(Verenigd Koninkrijk).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 februari 2024.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353.
2.Rechtbank Amsterdam, 7 september 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5781 en rechtbank Amsterdam, 24 januari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:568.
3.Zie bijv. rechtbank Amsterdam, 8 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8134.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589.