ECLI:NL:RBAMS:2022:8134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/223094-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 maart 2018 door de Liverpool Magistrates Court was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 in het Verenigd Koninkrijk, werd op 24 augustus 2022 aangehouden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 25 oktober 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de overlevering beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Overleveringswet en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid, met uitzondering van het feit 'failing to surrender to court without reasonable excuse', dat niet strafbaar is in Nederland. De rechtbank heeft echter besloten om de overlevering toe te staan, omdat de overige feiten wel strafbaar zijn en het in het belang van de opgeëiste persoon is om de zaken gezamenlijk af te handelen.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in het VK beoordeeld. Er waren zorgen over de omstandigheden in HMP Bedford, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling, gezien de garanties van de Britse autoriteiten dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk in een andere gevangenis zou worden geplaatst. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering goedgekeurd, met inachtneming van de relevante juridische waarborgen en de omstandigheden van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/223094-22
RK nummer: 22/4127
Datum uitspraak: 8 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2018 door
the District Judge sitting at Liverpool Magistrates Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1991
verblijfadres: [adres] , [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de nationaliteit heeft van het Verenigd Koninkrijk.

3.Toetsingskader

Ingevolge artikel 632 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO) is titel VII van deze Overeenkomst van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen die overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ vóór het eind van de overgangsperiode (
rechtbank: als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) door een staat zijn uitgevaardigd, indien de gezochte persoon niet voor het eind van de overgangsperiode met het oog op de tenuitvoerlegging ervan is aangehouden.
Uit het dossier blijkt dat het EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2018, maar dat de opgeëiste persoon pas op 24 augustus 2022, mitsdien na het eind van de overgangsperiode op 31 december 2020, is aangehouden op basis van dit EAB.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat onderhavig overleveringsverzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de HSO en de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU - VK Justitie en Veiligheid (
hierna: Uitvoeringswet).
Om die reden zal het EAB hierna als ‘aanhoudingsbevel’ (AB) worden aangeduid.

4.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
Warrant of Arrest in the first instance issued on the 18 July 2017 by Liverpool Magistrates Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

5.Strafbaarheid: Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan voor de feiten die betrekking hebben op
de handel in verdovende middelenen
het voorhanden hebben van een wapen.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie
De rechtbank stelt vast dat het feit zoals omschreven in het AB als
failing tot surrender to court without reasonable excuse(overtreden van schorsingsvoorwaarden) niet strafbaar is in Nederland.
De Uitvoeringswet heeft de facultatieve weigeringsgrond van artikel 7 OLW niet van toepassing verklaard, maar artikel 601, eerste lid, aanhef en onder a, HSO is van toepassing, dat als volgt luidt:
De tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel kan worden geweigerd:
a) indien in een van de in artikel 599, lid 2, bedoelde gevallen, het feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, naar het recht van de uitvoerende staat niet strafbaar is; ter zake van retributies of belastingen, douane en deviezen mag de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel echter niet worden geweigerd op grond van het feit dat de uitvoerende staat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies of belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende staat.
De rechtbank zal in dit geval geen gebruik maken van deze bevoegdheid nu de overlevering voor de overige feiten reeds wordt toegestaan en het in het belang van de opgeëiste persoon kan worden geacht als de feiten gezamenlijk worden afgedaan.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de overlevering met betrekking tot het feit
failing to surrender to court without reasonable excuseeveneens toestaan.

6.Artikel 604, aanhef en onder c, Overleveringsovereenkomst;

detentieomstandigheden

Bij eerdere uitspraak [2] heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting HMP Bedford - in het bijzonder de geconstateerde beperkte individuele ruimte en onvoldoende compenserende omstandigheden in genoemde inrichting - een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Door HM Prison & Probation Service is op 17 oktober 2022 het navolgende meegedeeld met betrekking tot de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst na overlevering aan het VK:
“You have asked for confirmation whether [opgeëiste persoon] would be detained at HMP Bedford after his surrender to the United Kingdom.
The EAW for [opgeëiste persoon] was issued by Liverpool Magistrates' Court and it is likely that a trial
would take place at a nearby court in the area. It is usual practice to make efforts to accommodate suspects close to the location of their trial and it is therefore most likely that [opgeëiste persoon] would be held in either HMP Liverpool or HMP Altcourse. HMP Bedford is outside this region of the United Kingdom and so the likelihood of [opgeëiste persoon] being located there is remote. This cannot be discounted entirely in case operational requirements, or the behaviour of the individual, necessitates transfer to another prison. There is always a possibility that an individual may be located outside the geographical region in which they are being tried.”
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor de opgeëiste persoon ondanks voornoemde mededeling een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat, omdat de Britse autoriteiten niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon onder bepaalde omstandigheden in HMP Bedford geplaatst kan worden. De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het AB.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling vanwege de detentieomstandigheden in HMP Bedford, en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.
In het midden kan blijven of de rechtbank moet toetsen aan de criteria uit de rechtspraak van het Hof van Justitie in EAB-zaken of aan de rechtspraak van het EHRM. [3]
Gelet op hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak ML [4] heeft geoordeeld, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
De Britse autoriteiten hebben meegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden geplaatst in HMP Lincoln. Plaatsing in HMP Bedford is in uitzonderlijke omstandigheden niet uitgesloten, maar onwaarschijnlijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling vanwege de detentieomstandigheden in HMP Bedford.
Ook een beoordeling van het risico dat de opgeëiste persoon loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling op basis van de jurisprudentie van het EHRM leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat van een dergelijk reëel risico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden In HMP Bedford niet in de weg staan aan overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Garantie ex artikel 604, aanhef en onder a, HSO.

Ten aanzien van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
In het EAB onder h) heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierover de volgende garantie opgenomen:
Where a life sentence (whether mandatory or discretionary) is imposed the sentencing judge detennines what part of the sentence must be served in prison before the offender may be considered for release on licence: That period is referred to as the minimum term.
Every person sentenced on indictment has the right to ask for a review of that minimum term by the Court of Appeal.
The offender has to serve the appropriate minimum term that reflects the punitive element of the sentence. Once this punitive term of imprisonment has expired the offender enters into the risk element of the sentence. He may only be detained if he continues to present a risk to the public.
An independent Parole Board conducts a review of the prisoner's sentence once the punitive element of the sentence has expired. A judge chairs this panel. An oral hearing can take place to determine whether the prisoner's detention should continue. The Parole Board must decide whether it is necessary for the protection of the public for the prisoner's detention to continue. At this hearing the prisoner has the right to be present, to be legally represented and to call and question witnesses.
The Parole Board can direct the release of the prisoner. if it decides that the prisoner should not be released then a further hearing will take place within 2 years to review the prisoner's detention and at regular intervals thereafter.
All life sentence prisoners are released under a licence that remains in force for the rest of
their lives. The life licence can be revoked at any time if necessary on public protection grounds.
In every case, including cases where a whole life term or a minimum term exceeding twenty years has been imposed, the prisoner may apply for exceptional or compassionate release under section 30 of the Crime (Sentences) Act J 997 and/or for release under the powers of the Royal Prerogativea of Mercy.”
Dat betekent dat de rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk voorziet in de herziening van de opgelegde straf of maatregel strekkende tot niet-uitvoering van de straf of maatregel. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering afhankelijk te maken van een garantie als bedoeld in artikel 604 aanhef en onder a, Overleveringsovereenkomst.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan , dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en de artikelen 599, 606 en 614 Overleveringsovereenkomst.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Judge sitting at Liverpool Magistrates Court(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 november 2022.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.uitspraak van de rechtbank van 29 maart 2019 ECLI:NL:RBAMS:2019:2381
3.Vergelijk rechtbank Amsterdam, 18 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6074.
4.zaak ML, C-220//18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589