ECLI:NL:RBAMS:2023:8381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
13/260735-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf

Op 20 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen, is uitgevaardigd. Het EAB, dat dateert van 27 juli 2023, is gericht op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 december 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de in het EAB vermelde persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was bij het proces, maar dat de informatie in het EAB over zijn aanwezigheid in hoger beroep onjuist is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ontkenning van de opgeëiste persoon niet voldoende is om te twijfelen aan de juistheid van de informatie in het EAB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat een vereiste is voor gelijkstelling met een Nederlander onder artikel 6a van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/260735-23
Datum uitspraak: 20 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 9 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juli 2023 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 december 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.G. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
-
judgement of the District Court Szczecin - Right Bank and West in Szczecinvan 1 december 2020, met kenmerk: V K 294/20 met daaropvolgend in hoger beroep een:
-
judgement of the Regional Court in Szczecinvan 13 juli 2021, met kenmerk: IV Ka 391/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 605 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was bij het proces, maar dat de informatie in het EAB ten aanzien van het proces in hoger beroep niet klopt. De opgeëiste persoon zou daar volgens het EAB ook bij aanwezig zijn geweest, samen met een advocaat, maar de opgeëiste persoon ontkent dit. In de loop van 2021 was de opgeëiste persoon in Nederland aan het werk en heeft hij geen zitting(en) bijgewoond. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding, zodat nadere informatie over de gang van zaken in hoger beroep kan worden opgevraagd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de enkele ontkenning van de opgeëiste persoon geen aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de informatie in het EAB dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep aanwezig is geweest bij het proces. Hieruit volgt dat in het midden kan blijven of de procedure in eerste aanleg en/of de procedure in hoger beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW; de weigeringsgrond is immers hoe dan ook niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen en de rechtbank ziet geen aanleiding voor het opvragen van nadere informatie hieromtrent.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Op basis van de overgelegde stukken heeft de raadsvrouw betoogd dat voldoende is aangetoond dat de opgeëiste persoon vanaf 2018 in Nederland werkt en woont. Dat de opgeëiste persoon in 2020 tien maanden in Polen in voorlopige hechtenis heeft gezeten in het kader van de strafzaak die tot het vonnis en arrest heeft geleid waarvoor nu de overlevering wordt verzocht, zou de opbouw van het duurzaam verblijfsrecht niet moeten doorbreken. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:2407). Een BRP-inschrijving is er pas sinds april 2021, maar het is een feit van algemene bekendheid dat de uitzendcontracten op basis waarvan de opgeëiste persoon in de periode daarvoor in Nederland werkte, vaak ook huisvesting bieden waarbij een inschrijving niet is toegestaan. De raadsvrouw erkent dat bijvoorbeeld in 2020 geen enkel inkomen is aangetoond, maar handhaaft het gelijkstellingsverweer.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij thans ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft zoals bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Daargelaten dat onvoldoende inkomensgegevens zijn overgelegd om te kunnen concluderen dat sprake is van een ononderbroken
rechtmatigverblijf in Nederland, is ook niet aangetoond dat sprake is van een
ononderbroken(rechtmatig) verblijf in Nederland gedurende 5 jaar. De uitspraak waar de raadsvrouw naar heeft verwezen, is niet vergelijkbaar met onderhavige situatie. In die zaak speelde overleveringsdetentie in Nederland een rol, terwijl in onderhavige zaak sprake is van een verblijf (in Poolse detentie) van 10 maanden buiten Nederland. Anders dan bij verblijf in detentie in de
gastlidstaat, [4] is de reden van een periode van detentie in een
andere(lid)staat niet relevant voor de berekening van het vijf jaar ononderbroken verblijf in de gastlidstaat. Een periode van detentie in voorlopige hechtenis gedurende tien van de twaalf maanden van een kalenderjaar in een andere (lid)staat brengt immers hoe dan ook mee dat de betrokkene in dat jaar meer dan zes maanden niet in de gastlidstaat heeft verbleven. [5]
Nu aan de eerste voorwaarde niet is voldaan, wordt het gelijkstellingsverweer verworpen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 16 januari 2014, C-378/12, ECL:EU:C:2014:13 (
5.Zie anders – ten onrechte – Rb. Amsterdam, 27 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6552.
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (