ECLI:NL:RBAMS:2021:6552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
13/751527-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Wroclaw, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Nigeria, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, omdat hij meer dan vijf jaar onafgebroken in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan deze voorwaarde, aangezien hij in de afgelopen vijf jaar periodes van detentie in Polen had doorgebracht, wat zijn rechtmatig verblijf in Nederland onderbrak.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op artikel 11 van de Overleveringswet (OLW), waarbij de verdediging stelde dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege zorgen over de rechtsstaat in Polen. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de opgeëiste persoon in zijn individuele geval zijn recht op een eerlijk proces was ontzegd. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd derhalve toegestaan.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de juridische voorwaarden voor overlevering als de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon zorgvuldig te overwegen. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering goedgekeurd, waarbij de rechtsgrondslagen van de OLW werden toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751527-20
RK nummer: 21/4477
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 mei 2020 door de
District Court in Wroclaw III Penal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2021. Het verhoor heeft middels een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
valid judgement of the Regional Court for Wroclaw - Fabrycznavan 14 oktober 2016, (referentienummer: II K 914/16).
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog een jaar, zes maanden en drie dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon heeft meer dan vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven, ter onderbouwing waarvan de raadsvrouw verschillende stukken aan de rechtbank heeft overgelegd. De opgeëiste persoon verblijft al sinds 2014 in Nederland en heeft een EU-verblijfsrecht in Nederland. Gedurende zijn verblijf in Nederland zijn er twee periodes geweest waarin hij niet ingeschreven stond in Nederland. Van augustus 2016 tot eind januari 2017 zat hij in detentie in Polen vanwege de in het EAB genoemde strafzaak. Op grond van artikel 8.17, tweede lid onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is er echter geen sprake van onderbreking bij een afwezigheid uit Nederland van ten hoogste zes maanden per jaar. Detentie
an sichkan de periode van vijf jaar onderbreken, maar hier gaat het om een periode die korter is dan zes maanden en verdeeld over twee kalenderjaren. De detentieperiode van de opgeëiste persoon heeft daarom niet de onafgebroken periode van vijf jaren verblijf doorbroken. De opgeëiste persoon stond gedurende de periode van mei 2017 tot en met februari 2018 niet ingeschreven in Nederland, maar uit zijn inkomsten en de bijgevoegde brief van de gezinscoach blijkt dat hij ook toen in Nederland verbleef. Hij kon zich echter toentertijd niet inschrijven bij de gemeente. Uit de overgelegde financiële gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon al sinds 2015 werkzaam is in Nederland. De inschatting van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) of de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ontbreekt nog, maar desalniettemin dient de opgelegde straf door Nederland te worden overgenomen en moet de overlevering worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en dat een beroep op artikel 6a van de OLW niet slaagt. De opgeëiste persoon heeft zich naar eigen zeggen in 2014 ingeschreven in Nederland, maar hiermee is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon de afgelopen 5 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon heeft vanaf mei 2017 tot en met februari 2018, derhalve negen maanden, niet ingeschreven gestaan in Nederland en heeft bovendien in de afgelopen vijf jaren enkele maanden in detentie in Polen verbleven. Gelet op artikel 8.17, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 geldt een detentieperiode niet als een onafgebroken verblijf. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 januari 2014 (
Onuekwere) [1] en een vergelijkbare zaak waarin deze rechtbank op 24 juni 2021 [2] uitspraak heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon voldoet niet aan het eerste vereiste, aangezien hij niet heeft aangetoond dat hij gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon heeft van augustus 2016 tot en met 31 januari 2017 in Poolse detentie gezeten. Volgens het Hof van Justitie telt een periode die op grond van een straf in een gevangenis is doorgebracht niet mee voor de verwerving van duurzaam verblijfsrecht en doorbreekt een dergelijke periode het ononderbroken karakter van het verblijf. [3] Deze regel is ook opgenomen in artikel 8.17, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, uitgelegd in het licht van deze rechtspraak. Er is mitsdien geen sprake van een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat er, gelet op de uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof van 7 oktober 2021 waarin is geoordeeld dat het Poolse recht zwaarder weegt dan het Europese recht, niet meer vanuit kan worden gegaan dat Polen de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) nog respecteert.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Door de verdediging is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon in zijn individuele geval geraakt is door de uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof van 7 oktober 2021. Er is vaker sprake van strijd tussen het nationale recht en het Europese recht en de vraag hoe dit zich tot elkaar verhoudt. Daarbij wordt door ieder Europees land in sommige gevallen het nationale recht voorgetrokken. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het gevoerde verweer grotendeels ziet op de algemene – zorgelijke – situatie ten aanzien van de rechtstaat in Polen en niet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat in Polen sprake is van structurele en/of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, die gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat die bevoegd zijn om kennis te nemen van procedures waaraan opgeëiste personen worden onderworpen.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in dit geval geen concrete omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit zou blijken dat zijn recht op een eerlijk proces destijds in het geding is geweest. Nu het gaat om een vonnis uit 2016, er geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht destijds is geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast, staat artikel 11 van de OLW niet aan overlevering in de weg.
De recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof maakt dit niet anders. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wroclaw III Penal Department(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 januari 2014, ECL:EU:C:2014:13 (
3.Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 januari 2014,