ECLI:NL:RBAMS:2023:7547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
9826836 EL 22-37
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten en vernietiging daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. [eiseres] heeft vorderingen ingesteld met betrekking tot effectenleaseovereenkomsten die zij heeft afgesloten met Dexia. De kern van de zaak draait om de vraag of deze overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd. [eiser] heeft gesteld dat hij geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten door [eiseres]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van huurkoop, wat betekent dat [eiseres] voor het aangaan van de overeenkomsten de schriftelijke toestemming van [eiser] nodig had. Aangezien deze toestemming ontbreekt, heeft [eiser] de bevoegdheid om de overeenkomsten te vernietigen. Dexia heeft betoogd dat de vorderingen van [eisers] niet ontvankelijk zijn, omdat [eiseres] het Dexia Aanbod heeft aanvaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [eiser] niet gebonden is aan het Dexia Aanbod, omdat hij dit niet heeft ondertekend. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [eiseres] aan Dexia heeft betaald, verminderd met hetgeen zij heeft ontvangen. De wettelijke rente is toegewezen vanaf het moment dat Dexia in verzuim was.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Privaatrecht
Zaaknummer 9826836 EL 22-37
vonnis van de kantonrechter van 23 november 2023
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente Medemblik,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
in welk geschil als tussenkomende partij en gevoegde partij aan de zijde van eisende partij optreedt:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).
Partijen worden hierna [eiseres] , [eiser] en gezamenlijk [eisers] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 27 oktober 2022;
  • de conclusie van eis van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
30-04-1998
Triple Effect
36 mnd
€ 14.074,03
II a.
[nummer 2]
21-01-2000
Triple Effect
36 mnd
€ 9.367,68
II b.
[nummer 2]
10-04-2003
Triple Effect (verlenging)
36 mnd
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
01-05-2001
€ 1.809,86
Nvt
II
20-01-2006
- € 500,53
Ja
2.3.
[eiser] was ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten gehuwd met [eiseres] . [eiser] heeft [eiseres] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten.
2.4.
[eiseres] heeft op 27 maart 2003 het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod ondertekend.
2.5.
Bij brief van 26 januari 2006 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [eiser] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomsten als bedoeld in artikel 1:89 BW.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de onderhavige overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia te veroordelen om al hetgeen door [eiseres] krachtens die overeenkomsten aan Dexia is betaald, aan [eiseres] terug te betalen, vermeerderd met, primair, de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag der door eiseres gedane betalingen, of althans subsidiair vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] vordert:
  • jegens Dexia en jegens [eiseres] , te verklaren voor recht dat [eiseres] geen afstand heeft kunnen doen van de voornoemde vernietigingsbevoegdheid van [eiser] noch van de rechten van [eiser] die uit die vernietiging voortvloeiden en voorvloeien;
  • te verklaren voor recht dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd ex. artikel 1:88 en 89 BW en Dexia te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] of aan [eiseres] te voldoen al hetgeen aan Dexia is betaald onder deze overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van elk van de betalingen aan Dexia tot aan die der uiteindelijke algehele voldoening;
  • Dexia te veroordelen in de kosten.
3.3.
Dexia betwist de vorderingen van [eisers] Daartoe stelt zij zich voor zover hier van belang op het standpunt dat [eisers] niet ontvankelijk is nu zij het Dexia Aanbod heeft aanvaard, [eiser] geen (proces)volmacht heeft gegeven aan Leaseproces en de vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard. Verder voert Dexia aan dat het beroep op vernietiging als bedoeld in de artikelen 1:88/1:89 BW niet slaagt.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Machtiging
4.1.
Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een (recente) volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een (recente) volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia in rechte te betrekken. Dexia vermoedt dat Leaseproces buiten medeweten van [eiser] in onderhavige procedure optreedt.
De kantonrechter ziet daartoe onvoldoende aanleiding. Leaseproces heeft immers stukken overgelegd (verklaring van [eiser] van 18 augustus 2022 en de verklaringen van [eiseres] en [eiser] ) waaruit volgt dat er recent contact is geweest met [eiser] en derhalve niet aannemelijk is dat deze procedure wordt gevoerd buiten medeweten van [eiser] en zonder zijn instemming.
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
4.2.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat [eiseres] voor het aangaan van elke overeenkomst de schriftelijke toestemming van [eiser] behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiser] de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
Aanvaarding Dexia Aanbod
4.3.
Ingevolge Hoge Raad 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2835, bindt de echtgenoot die een vaststellingsovereenkomst sluit (bijvoorbeeld Dexia Aanbod) alleen zichzelf. De andere echtgenoot die niet medeondertekent behoudt de vernietigings-bevoegdheid.
4.4.
Alleen [eiseres] heeft het ‘Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod’ ondertekend, zodat dit enkel werking heeft tegenover [eiseres] . Door aanvaarding van het Dexia aanbod heeft zij afstand van recht gedaan. [eiseres] is dan ook niet ontvankelijk in haar vordering. Nu [eiser] het aanmeldingsformulier niet mede heeft ondertekend, en ook niet anderszins is gebleken van een ondertekend aanmeldingsformulier, is hij niet gebonden aan het Dexia aanbod en had hij nog steeds de bevoegdheid om de overeenkomst te vernietigen.
Beroep Dexia op verjaring vordering uit onverschuldigde betaling
4.5.
Dexia stelt dat de door [eiser] ingestelde vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard, dat de gemachtigde van [eiseres] (hierna Leaseproces) niet gevolmachtigd was om namens [eiser] enige verjaring te stuiten en dat niet (voldoende tijdig) een door [eiser] aan Leaseproces verleende volmacht voor het verrichten van een stuitingshandeling is overgelegd nadat Dexia de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Leaseproces uitdrukkelijk had bestreden.
4.6.
[eiser] heeft bovengenoemde stellingen van Dexia gemotiveerd betwist. Hij verwijst daarbij naar de brieven van Leaseproces van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 (zie productie 11 bij conclusie van repliek) voor al haar cliënten (onder wie [eiseres] ) en de eega’s van de betreffende cliënten, waarmee de verjaring van al hun rechten ten aanzien van al hun vorderingen jegens Dexia zijn gestuit. Ook heeft [eiser] bij verklaring van 18 augustus 2022 (productie 11 bij conclusie van repliek) bevestigd dat Leaseproces door hem gevolmachtigd was om de verjaring van zijn vorderingen te stuiten en heeft hij, zo nodig, de verzonden stuitingsbrieven van 2009, 2012 en 2016 en 2021 bekrachtigd (productie 9 bij conclusie van eis). Tevens overlegt [eisers] een afschrift uit de administratie van Leaseproces van de digitaal door [eiseres] verleende toestemming/volmacht, die luidt als volgt:

Ik geef Leaseproces toestemming om de verjaring van de vordering op Dexia te stuiten. Deze toestemming geldt ook voor mijn eventuele partner en/of familieleden.”
4.7.
Met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de personen die op de bij de brieven gevoegde lijsten waren vermeld (zoals [eiseres] ) wordt voldaan aan de eisen van een rechtsgeldige stuiting als bedoeld in artikel 3:317 BW. Verder brengt de digitaal verleende toestemming en de bekrachtiging achteraf mee dat ervan moet worden uitgegaan dat Leaseproces bevoegd was namens [eiser] de verjaring van de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling te stuiten. Daarnaast heeft Dexia niet terstond, namelijk onmiddellijk na ontvangst van de brief van 24 januari 2012, om bewijs van de volmacht van Leaseproces gevraagd. Daarna kan op artikel 3:71 lid 1 BW geen beroep meer worden gedaan. Voor een nadere onderbouwing van het voorgaande wordt verwezen naar het arrest van het hof Amsterdam van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3735) en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:6389, rov. 6.7 tot en met 6.16). Ten slotte is als gevolg van de op het moment van vernietiging van de overeenkomst(en) reeds aanhangige collectieve procedure de verjaring van de restitutievordering gestuit en wel tot zes maanden nadat hof Amsterdam in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard (zie Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Uit het voorgaande volgt dat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tijdig is gestuit en dat betekent dat het daartegen gerichte verjaringsverweer van Dexia wordt verworpen.
Beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
4.9.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst(en) is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
Met betrekking tot de verlengde overeenkomst met nummer [nummer 2]
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op vernietiging van de verlengde overeenkomst met nummer [nummer 2] als bedoeld in artikel 1:89 BW zoals opgenomen in de vernietigingsbrief tijdig is gedaan. Dit omdat deze overeenkomst is aangegaan binnen drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering bij dagvaarding van 13 maart 2003. Dit betekent dat Dexia aan [eiser] ter zake van deze overeenkomst dient te betalen al hetgeen [eiseres] ter zake van die overeenkomst aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen [eiseres] ter zake van deze overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
Met betrekking tot de overige overeenkomsten [nummer 1] en [nummer 2] oorspronkelijk
4.11.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] en [nummer 2] (oorspronkelijk) méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering zijn afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien Eega op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomsten.
4.12.
Ter onderbouwing van haar beroep op verjaring heeft Dexia allereerst aangevoerd dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige doet. Deze stelling is echter naar het oordeel van de kantonrechter in haar algemeenheid onvoldoende om bekendheid van de echtgenote met de overeenkomsten aan te nemen. De kantonrechter verwijst in dit verband naar het eerdergenoemde arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 mei 2009. Hetzelfde geldt voor de stellingen van Dexia ten aanzien van de hoeveelheid post betreffende deze overeenkomsten en andere stellingen die slechts berusten op aannamen van Dexia en niet op concrete aanknopingspunten in deze zaak.
4.13.
Daarnaast heeft Dexia aangevoerd dat het in Nederlandse gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat een echtpaar een zogenoemde en/of-rekening heeft die op hun beider naam staat. Aan deze stelling wordt voorbijgegaan, nu Dexia dit niet nader heeft onderbouwd, terwijl [eiser] heeft aangegeven dat de betalingen op grond van de overeenkomsten juist plaatsvonden van (en naar) een privé-rekening die op naam van [eiseres] stond.
4.14.
Voorts heeft Dexia (onder meer) daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgens haar blijkt dat [eiser] eerder dan drie jaar voor 13 maart 2003 op de hoogte was van de overeenkomsten:
– de belastingaangifte wordt over het algemeen gezamenlijk ingevuld althans bekeken. Om die reden dient ervan te worden uitgegaan dat [eiser] eerder dan drie jaar voor 13 maart 2003 op de hoogte was van de overeenkomsten;
– [eiseres] heeft ter zake de overeenkomsten aanzienlijke termijnbetalingen (incasso’s) betaald. Een dergelijk uitgavenpatroon wordt volgens Dexia binnen het gezin besproken, zodat ook de onderhavige overeenkomsten met [eiser] zijn besproken en [eiser] eerder dan drie jaar voor 13 maart 2003 op de hoogte was van de overeenkomst(en);
– aannemelijk is dat de overeenkomsten bij de echtscheiding zijn besproken. Bij het eindigen van een huwelijk is het gebruikelijk om belangrijke informatie met elkaar te delen om zo de scheiding zo volledig mogelijk te laten aflopen;
– de overeenkomsten zijn via een tussenpersoon tot stand gekomen. Voorafgaande aan de totstandkoming van een effectenleaseovereenkomst kwam een tussenpersoon in de regel meerdere malen bij de afnemer thuis. De kans is dan ook groot dat de [eiser] de tussenpersoon bij een van deze bezoeken heeft gezien. In een gezin, althans gezamenlijke huishouding, is het bovendien gebruikelijk dat bezoek wordt besproken. [eiser] zal, ook wanneer niet aanwezig bij de gesprekken met de tussenpersoon, naar aanleiding van die bezoeken vragen hebben gesteld aan [eiseres] . Het is dan ook zeer aannemelijk dat [eiser] reeds direct bij de totstandkoming van de overeenkomsten van het bestaan daarvan op de hoogte is geraakt.
4.15.
[eiser] heeft de stellingen van Dexia gemotiveerd weersproken en daarbij onder meer aangevoerd dat [eiseres] en [eiser] ten tijde van het afsluiten van de overeenkomsten niet op één adres woonden en ook geen gezamenlijke huishouding meer voerden. Ieder ontving zijn eigen post op het eigen adres en ieder deed zijn eigen aangifte. [eiser] blijft erbij dat hij eerst na de scheiding is ingelicht over het bestaan van de overeenkomsten.
4.16.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
4.17.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [eiser] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomsten. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [eiser] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [eiser] met de overeenkomsten. Doet [eiser] dat niet dan heeft hij het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
4.18.
Eerst zal worden beoordeeld of [eiser] zijn verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
4.19.
Door [eiser] zijn schriftelijke verklaringen van hemzelf en van [eiseres] overgelegd, waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld op basis van antwoorden die elk van hen buiten aanwezigheid van de ander heeft gegeven in een telefoongesprek met hun gemachtigde.
4.19.1.
In de verklaring van [eiseres] staat vermeld:
“Ik, [eiseres] , verklaar het volgende:
a.
Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
Ten tijde van het afsluiten van de eerste overeenkomstwas ik 52 jaar oud. Ik was getrouwd met mijn inmiddels ex-man en samen hebben wij een zoon, geboren in 1976. Hij studeerde en woonde op kamers maar was regelmatig bij mij thuis. Mijn man en ik woonde destijds apart. In die tijd had ik een WAO uitkering en ik ben in 2001 weer gaan werken in de bibliotheek. Mijn man was ambtenaar bij het GAK.
Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Ik was altijd al geïnteresseerd in aandelen en opties. Ik had gehoord over die overeenkomsten van Dexia. Het waren mooie verhalen en het zou allemaal nog beter worden. Ik vond het dus wel interessant en omdat mijn zoon studeerde dacht ik hem misschien te kunnen helpen. Op dat moment had ik geen hoog inkomen. lk heb een afspraak gemaakt bij de tussenpersoon, een assurantiekantoor in Zwaag, en ben daar heen gegaan. Voor de tweede overeenkomst ben ik nog eens benaderd. Mijn man heb ik niet ingelicht over de overeenkomsten, wij deden beiden ons eigen ding in die tijd.
Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Ik betaalde het van mijn uitkering, vanaf mijn eigen bankrekening. Die bankrekening stond later ook mede op naam van mijn zoon.
Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Rondom de scheiding is het volgens mij voor het eerst een beetje ter sprake gekomen. Wij zijn in februari 2002 gescheiden. Alles moest verdeeld worden. Ik heb de overeenkomsten bij mij gehouden. Ik weet niet of mijn ex-man precies wist wat het was. Pas rondom het aanmelden bij Leaseproces heb ik hem meer moeten betrekken in de zaken.
Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
-
op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
-
wie had daarvan een pas?
-
voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
lk had destijds twee bankrekeningen op mijn eigen naam. Eén bij de ABN en de andere bij de postgiro. Die laatste was voor terloopse zaken maar het meeste werd van de ABN-rekening betaald. Mijn man had ook een rekening op zijn naam.
Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Mijn WAO uitkering kwam binnen op de postgiro. Andere grote inkomsten had ik niet. Later ben ik samen met mijn zoon een eigen bedrijfje gestart en daar kwamen soms wat inkomsten uit. Het inkomen van mijn man kwam op zijn rekening binnen.
Wie verzorgde in bet betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Toen wij nog samen woonden verrichtte ik alle financiële administratie. Toen wij apart gingen wonen deed ik mijn eigen administratie. Mijn man deed het zijne. leder betaalde zijn eigen vaste lasten. Dat werkte goed.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Wij hadden eigenlijk geen gezamenlijke uitgaven. Onze zoon hielpen wij beiden waar nodig maar overlegden wij wel over. Ik deed mijn uitgaven en mijn man deed de zijne. Dat was zo afgesproken.
i.
Wie van belden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van belden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
Mijn post kwam binnen op mijn adres en de post van mijn man kwam binnen bij hem. Elkaars post zagen wij niet. Op mijn bankafschriften keek mijn man niet. Mijn man heeft nooit vragen gesteld over post of betalingen van of aan Dexia. Dat kon ook niet want bij had deze ook nooit gezien.
Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
Wij hebben jaren ieder onze eigen aangifte ingevuld. Wij hielden ons niet bezig met de aangifte van de ander.
Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
De hypotheek is na de scheiding over gezet op mijn ex-man. Ik heb mijn deel afgekocht. Ik had altijd een doorlopend krediet. Ik ben niet geconfronteerd met een BKR-registratie.
l. Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Tussen mijn banen in had ik geen pensioen. Bij de bibliotheek bouwde ik wel pensioen op. Mijn man bouwde pensioen op via zijn werk.
m. Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Er was geen overleg nodig, wij hadden afgesproken dat ieder zijn eigen ding kon doen. Wij overlegden voornamelijk als het om onze zoon ging.”
4.19.2.
In de verklaring van [eiser] staat vermeld:
“Ik, [eiser] , verklaar het volgende:
a.
Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
1n 1998 was ik 54 jaar oud. Getrouwd met mijn vrouw en samen hebben wij een zoon. Wij woonden toen apart van elkaar. Ik werkte bij het UWV als uitkeringsfunctionaris. Mijn vrouw werkte volgens mij bij de rederij en later bij de bibliotheek.
Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig:?
Nee, daar weet ik niets van
Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Geen idee.
Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Dat was toen ik mee moest werken. Mijn vrouw ging kijken of er nog iets aan te doen was en had daarbij mijn medewerking nodig. Toen is pas alles duidelijk geworden. Rond de scheiding is alles van ons verdeeld, Deze overeenkomsten hebben daar ongetwijfeld bij gezeten maar zeiden mij toen niets.
Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
op welke na(a)m(en) was deze gesteld;
  • wie had daarvan een pas?
  • voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Wij hadden altijd al een eigen bankrekening. De mijne stond alleen op mijn naam en die van mijn vrouw op die van haar. Wij betaalden ieder onze eigen betalingen. Ik had ook een spaarloonrekening via mijn werkgever.
Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Mijn salaris werd op mijn rekening gestort en een deel ging naar de spaarloonregeling bij mijn werkgever. Het inkomen van mijn vrouw werd op haar eigen rekening gestort.
Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Wij hadden geregeld dat wij beiden onze eigen administratie deden. Wij keken niet naar elkaars administratie.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Ik deed mijn betalingen met mijn rekening en mijn vrouw deed haar betalingen van haar rekening. Voor onze zoon overlegden wij.
i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met
bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit
(hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer
bankafschriften?
Omdat wij in die tijd apart woonden, kregen wij ieder onze eigen post op ons eigen adres. Ik heb geen post van Dexia gezien en ik keek niet op de bankafschriften van mijn vrouw dus betalingen van of aan Dexia heb ik niet gezien.
j. Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en
wie ondertekende deze?
Wij deden beiden onze eigen aangifte. Wij keken elkaars aangifte niet door.
k. Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een
hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid
van de contracten aan de orde gekomen?
Na de scheiding heb ik de hypotheek moeten oversluiten. Ik ben toen niet geconfronteerd met een BKR registratie. Wij hebben geen andere lening gehad dan de hypotheek.
Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Ik bouwde pensioen op. Mijn vrouw werkte halve dagen en was in die tijd iets aan het regelen voor het pensioen. Wij hadden een paar lijfrentepolissen lopen.
Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Wij beslisten samen voor onze zoon, echte gezamenlijk uitgaven deden wij toen niet.”
4.20.
Dexia voert in de onderhavige zaak onder meer aan dat de verklaringen uitsluitend berusten op de herinneringen van [eiseres] en [eiser] en dat geen bewijsmiddelen worden overgelegd die de daarin genoemde standpunten staven.
4.21.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat [eiser] niet hoeft te bewijzen wanneer hij daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomsten. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [eiser] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [eiser] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [eiser] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan de herinneringen van [eiser] en [eiseres] zelf, kan van [eiser] niet worden verlangd dat deze het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
4.22.
Naar aanleiding van hetgeen [eiseres] en [eiser] hebben verklaard concludeert Dexia dat de inhoud van die verklaringen onvoldoende concreet is en niet is gebaseerd op de separate eigen herinnering van [eiseres] ten opzichte van [eiser] . Volgens Dexia wijzen de verklaringen geen concreet moment aan waarop [eiser] bekend werd met de overeenkomst.
4.23.
Voor zover Dexia hiermee aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door [eiser] en [eiseres] in hun verklaringen gegeven informatie over hun gezinssituatie, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van [eiser] dat hij in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomsten. Niet gebleken is dat [eiser] en [eiseres] op relevante punten méér kunnen verklaren dan zij hebben gedaan. Het betoog van Dexia betreffende deze verklaringen berust slechts op aannames en veronderstellingen die niet concreet zijn onderbouwd.
4.24.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [eiser] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat [eiser] op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten. Daarom heeft Dexia, gelet op de toelichting door [eiser] , haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd en heeft als uitgangspunt te gelden dat [eiser] niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten.
4.25.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
Misbruik van recht
4.26.
Dexia heeft nog aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake zou zijn van misbruik van recht ex artikel 6:278 BW, waarbij op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van een verplichting tot ongedaanmaking van de prestaties om te profiteren van een ten gunste van de afnemer gewijzigde waardeverhouding.
4.27.
Dienaangaande wordt overwogen dat het aannemen daarvan zou strijdig zijn met de strekking van artikel 1:88 BW om de andere echtgenoot te beschermen. Volgens artikel 6:278 BW is de partij die de stoot tot ongedaanmaking geeft van een reeds uitgevoerde overeenkomst, nadat de verhouding in waarde tussen hetgeen wederzijds bij ongedaanmaking zou moeten worden verricht, zich te haren gunste heeft gewijzigd, verplicht door bijbetaling de oorspronkelijke waardeverhouding te herstellen indien aannemelijk is dat zij zonder deze wijziging niet de stoot tot ongedaanmaking zou hebben gegeven. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie wordt overwogen dat artikel 6:278 BW niet rechtstreeks van toepassing is, aangezien de stoot tot ongedaanmaking niet door een partij bij de overeenkomst gegeven is, maar door een derde, namelijk de echtgenote van de afnemer, te weten (naam echtgenoot/echtgenote). Als artikel 6:278 BW analoog zou worden toegepast, zou de beschermende functie van artikel 1:88 BW worden ontkracht. Daarom is in dit geval voor toepassing van het beginsel van artikel 6:278 BW geen plaats.
De vorderingen van [eiser]
4.28.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] en [nummer 2] zijn vernietigd toewijsbaar is.
4.29.
Dexia dient aan [eiser] ter zake van de overeenkomsten te betalen al hetgeen [eiseres] ter zake van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen zij ter zake van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst waarvan de juistheid niet is weersproken.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten, overig en proceskosten
4.30.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief, waarna er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte, zijnde 24 februari 2006.
4.31.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomsten is toewijsbaar als volgt.
4.31.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
4.31.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomsten, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
4.31.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 4.30. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
4.31.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
4.32.
Gelet op het voorgaande behoeft de overige vordering van [eiser] geen nadere bespreking omdat hij daarbij geen belang meer heeft.
4.33.
Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) die in verband met bovenstaande vorderingen zijn gemaakt aan de zijde van [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 528,00 (2 x tarief € 264,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 660,00
4.34.
[eiseres] zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die aan de zijde van Dexia zijn gemaakt. Omdat het partijdebat daarover is samengevallen met het debat over de vorderingen van [eiser] worden deze kosten tot op heden begroot op nihil.
5. De beslissing
ten aanzien van de vorderingen van [eiseres]:
5.1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot op heden begroot op nihil,
Ten aanzien van de vorderingen van [eiser] :
5.3.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] en [nummer 2] (oorspronkelijk en verlenging) rechtsgeldig zijn is vernietigd,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] ter zake de overeenkomsten [nummer 1] en [nummer 2] (oorspronkelijk en verlenging) te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 4.10. en 4.29. bedoelde berekening verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomsten op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 4.30. en 4.31.,
5.6.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser] en tot op heden begroot op € 660,00, te betalen binnen veertien dagen
na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis
daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.