Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Kamerstukken II2005-2006, 30 578, nr. 3 (MvT), blz. 40).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag rioolheffing die was opgelegd aan belanghebbende, een eigenaar van een opslagbox in een complex te Beverwijk. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2012 een aanslag van € 207,24 opgelegd voor het jaar 2012, welke na bezwaar door de heffingsambtenaar werd gehandhaafd. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat niet was voldaan aan het belastbare feit, omdat de afvoerpijp van het complex niet op de gemeentelijke riolering zou zijn aangesloten. Subsidiair betoogde zij dat de aanslag aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het complex opgelegd diende te worden, en dat de heffing onredelijk was in verhouding tot het gebruik van de riolering.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de leiding die het hemelwater afvoert, is aangesloten op het gemeentelijk riool, en dat daarmee voldaan was aan het belastbare feit. Het Hof verwierp de stelling van belanghebbende dat de aanslag niet aan haar, maar aan de VvE opgelegd diende te worden, en oordeelde dat de opslagbox van belanghebbende als een perceel in de zin van de gemeentelijke verordening kan worden aangemerkt. De heffing werd als niet willekeurig en niet onredelijk beoordeeld, en het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens verworpen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.