ECLI:NL:RBAMS:2023:6913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
13/205679-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentie en terugkeer

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 26 februari 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Vietnam in 1976, is in Nederland ingeschreven en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 oktober 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar dit heeft niet geleid tot een weigering van de overlevering. De rechtbank heeft ook de garantie van de Franse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in Frankrijk zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon in Frankrijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar voor illegale handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft geoordeeld dat de waarborgen voor detentie en terugkeer voldoende zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/205679-23
Datum uitspraak: 1 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2021 door de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Dijon, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.C.H. Rutjens, advocaat te Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Correctionele rechtbank van Dijon (Frankrijk) van 7 december 2020, referentie 1927400120.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d) dat:
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar - de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en - de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetsprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en de betrokkene zal worden geïnformeerd over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 10 dagen.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de het vonnis waarvoor de overlevering wordt verzocht niet onherroepelijk is, zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, niet van toepassing is. In dit geval wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot (verdere) vervolging van de opgeëiste persoon voor de in het EAB vermelde feiten.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst
van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor aanstonds ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze weigeringsgrond geen verweer gevoerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het onderzoek in Frankrijk is aangevangen, dat het bewijsmateriaal zich in Frankrijk bevindt, dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in Frankrijk voor deze feiten is veroordeeld en dat Nederland niet voornemens is om hem voor de feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in Frankrijk heeft plaatsgevonden en dat de officier van justitie heeft aangegeven dat het Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon in Nederland voor deze feiten te vervolgen. In dat licht vormt het gegeven dat de feiten geacht worden gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en daarom kan zijn overlevering worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Vice procureur de la Tribunal Judiciairein Dijon (Frankrijk) heeft op 31 augustus en
11 september 2023 de volgende (vertaalde) garantie gegeven:
“Wat de retourgarantie betreft, heb ik er geen bezwaar tegen dat deze in dit geval van toepassing is. Als de heer [opgeëiste persoon] zou worden overgedragen aan de Franse autoriteiten, zou hij de mogelijkheid hebben om zich tegen zijn vonnis te verzetten, om opnieuw berecht te worden, en in de context van een veroordeling zou er geen probleem zijn dat hij zijn straf kan uitzitten. in zijn land van herkomst, onder voorbehoud van de vervulling van de ter zake gebruikelijke procedurele formaliteiten.”
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de verstrekte terugkeergarantie niet onvoorwaardelijk is. Ondanks de herhaalde verzoeken van het Openbaar Ministerie blijkt uit de informatie van de Franse autoriteiten slechts dat er geen bezwaar bestaat tegen toepassing van de terugkeergarantie en dat daarbij het voorbehoud wordt gemaakt dat is voldaan aan de procedurele formaliteiten zonder dat duidelijk is welke formaliteiten dit betreft. Daarmee is onvoldoende gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in Frankrijk de opgelegde straf in Nederland mag ondergaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte terugkeergarantie voldoet en wijst er op dat het antwoord van de Franse autoriteiten – waaruit blijkt dat geen bezwaar bestaat tegen de retourgarantie – in samenhang moet worden bezien met de vraagstelling dienaangaande van het Openbaar Ministerie en de relevante regelgeving uit het Kaderbesluit die daarin vermeld is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de hierboven weergegeven garantie op 31 augustus 2023 is verstrekt naar aanleiding van de volgende vraagstelling:
“Mr [opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the
Framework Decision EAW (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender
Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted
person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in France after the
surrender, he will be allowed to carry out this punishment in The Netherlands (pursuant to the
European Framework Decision 2008/909/JBZ). We kindly request this guarantee of return.”
Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie de Franse autoriteiten op 6 september 2023 verzocht “
to confirm that the French authorities guarantee that Mr. [opgeëiste persoon] , in case he is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in France after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in The Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ)”
Op 11 september 2023 heeft de
Vice procureur de la Tribunal Judiciairein Dijon bevestigend gereageerd met het volgende (vertaalde) bericht:

Ik stuur u mijn antwoord van 31 augustus, waarmee ik uw vragen lijk te beantwoorden. Ik heb geen bezwaar tegen de gevraagde retourgarantie.
Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de verstrekte garantie naar het oordeel van de rechtbank voldoende.

8.Artikel 11 OLW: artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes en Nanterre een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [6]
De
Vice procureur de la Tribunal Judiciairein Dijon (Frankrijk) heeft op 4 september 2023 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon in het geval van overlevering aan Frankrijk en áls de voorlopige hechtenis wordt bevolen, niet in één van deze detentie-instellingen, maar in de gevangenis van Dijon of Varennes de Grand zal worden gedetineerd.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Dijon(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. Thomas en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
6.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes) en Rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre).