ECLI:NL:RBAMS:2023:6482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
13-182626-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentiegarantie

Op 5 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Officier van Justitie bij het Districtsparket Kardzhali in Bulgarije. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1994, die wordt gevraagd te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de verdedigingsrechten en de detentiegarantie van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vragen zijn over de procedures die hebben geleid tot de vonnissen in Bulgarije, en dat er onvoldoende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden in de uitvaardigende staat. De rechtbank heeft de officier van justitie de gelegenheid gegeven om aanvullende vragen te stellen aan de Bulgaarse autoriteiten, met betrekking tot de detentieomstandigheden en de rechtsgang die heeft geleid tot de opgelegde straffen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, tenzij er voldoende garanties worden gegeven door de Bulgaarse autoriteiten. De zaak zal op 11 oktober 2023 opnieuw worden behandeld, waarbij de rechtbank de antwoorden op de gestelde vragen verwacht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/182626-23
Datum uitspraak: 5 oktober 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 14 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2023 door de Officier van Justitie bij het Districtsparket Kardzhali, Bulgarije, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .
Hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 september 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
een protocollaire uitspraak – met kracht van een vonnis – van 14 september 2017 in strafzaak nummer
1054/2017van Districtsrechtbank Kardzhali (Bulgarije); en
een vonnis nummer 39 van 18 mei 2022 in strafzaak nummer
264/2022van Districtsrechtbank Kardzhali (Bulgarije), in werking getreden op 17 november 2022.
In de aanvullende informatie van 20 augustus 2023 is verder opgenomen dat in de zaak van 18 mei 2022 met referentie 264/2022 een hoger beroep heeft plaatsgevonden, waarin voornoemde beslissing door
the District Court – Kardzhali (General Criminal Appeal Case No. 226/2022)op 17 november 2022 volledig is bevestigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen, van respectievelijk negen maanden (voorwaardelijk opgelegd bij vonnis a) en vier maanden (opgelegd bij vonnis b), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Hiervan resteren nog acht maanden en negenentwintig dagen, respectievelijk drie maanden en negenentwintig dagen. Bij beslissing van 18 mei 2022 (vonnis b) is de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf in het vonnis van 14 september 2017 (vonnis a) bevolen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, omdat artikel 12 OLW aan overlevering in de weg staat. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De rechtbank zal de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 14 september 2017 moeten toetsen aan artikel 12 OLW alsook de procedure die heeft geleid tot het arrest van 17 november 2022. De reden dat deze laatste procedure moet worden getoetst aan artikel 12 OLW is tweeledig. Enerzijds dient deze procedure te worden getoetst aan artikel 12 om de overlevering toe te kunnen staan ten behoeve van de bij dit arrest opgelegde gevangenisstraf, maar ook om de overlevering toe kunnen staan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 14 september 2017 opgelegde (voorwaardelijke) gevangenisstraf. Het arrest van 17 november 2022 heeft namelijk geleid tot de beslissing dat de aanvankelijk bij vonnis van 14 september 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, ten uitvoer moet worden gelegd. Nu informatie ontbreekt omtrent de procedure die tot het vonnis van 14 september 2017 heeft geleid, kan ten aanzien van dat vonnis de overlevering niet worden toegestaan. Bijgevolg kan de overlevering ook niet worden toegestaan voor het arrest van 17 november 2022. Daarnaast dient de overlevering voor dit arrest ook te worden geweigerd, gelet op het volgende. De instantie die het arrest zou hebben gewezen, is – volgens de aanvullende informatie van 30 augustus 2023 – dezelfde instantie als de instantie die het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen. Gelet ook op de verklaring van de opgeëiste persoon, dat hij niet wist van een procedure in hoger beroep, moet sterk worden getwijfeld aan de juistheid van de door de uitvaardigende autoriteit verstrekt informatie over het hebben plaatsgevonden van een procedure in hoger beroep. Het voorgaande rechtvaardigt het stellen van aanvullende vragen, maar nu al een keer vragen zijn gesteld, is een weigering aan de orde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat ervan uit dat in het hoger beroep met kenmerk 226/2022 over schuld en straf is beslist en heeft zich – mede onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 juni 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:5377) – op het standpunt gesteld dat alleen de procedure in hoger beroep dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. Nu de opgeëiste persoon in die procedure is bijgestaan door een raadsman, is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder sub b, OLW, zodat artikel 12 OLW geen weigeringsgrond vormt.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk 1054/2017
De overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een tweetal vonnissen. Het vonnis van 14 september 2017 met kenmerk 1054/2017 (vonnis a) en het vonnis van 18 mei 2022 met kenmerk 264/2022 (vonnis b)
Anders dan de officier van justitie, en met de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen de procedure die heeft geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 14 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden getoetst aan artikel 12 OLW, maar ook de procedure waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:235 (LU (C-514/21) en PH (C-515/21)). De procedure die heeft geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf betreft de procedure die heeft geleid tot voornoemd vonnis van 18 mei 2022. De veroordeling van de opgeëiste persoon bij dit vonnis ligt namelijk ten grondslag aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 14 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen informatie heeft verschaft over de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 14 september 2017. Het is aldus op dit moment niet mogelijk om deze procedure te toetsen aan artikel 12 OLW. De rechtbank ziet echter ruimte om hierover nadere vragen te stellen, omdat de beslistermijn nog niet is verstreken. De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen sectie D van het EAB in te vullen ten aanzien van het vonnis van 14 september 2017.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk 264/2022
Ook ten aanzien van het vonnis van 18 mei 2022 leven er vragen bij de rechtbank. Dit vonnis lijkt in hoger beroep te zijn bevestigd, namelijk bij arrest van 17 november 2022. De rechtbank heeft echter – net als de raadsman – geconstateerd dat in de aanvullende informatie is opgenomen dat het arrest is gewezen door
the District Court – Kardzhali, dezelfde instantie als de instantie die het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen. De rechtbank wenst de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om ook hierover duidelijkheid te verschaffen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1.
poging tot zware mishandeling;
2.
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Detentieomstandigheden Bulgarije

De rechtbank heeft op grond van het
Public statement van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4] Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [5] Hetzelfde geldt, m.m., voor het rapport van 18 oktober 2022, naar aanleiding van bezoeken in de periode van 1 tot en met 13 oktober 2021. [6]
Bij mailbericht van 28 augustus 2023 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum de volgende vragen gesteld aan de Bulgaarse autoriteiten:
“With reference to the European Arrest Warrant (EAW) with ref. no. 189/2022 issued on 16 Februari 2023, concerning [opgeëiste persoon](born on [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ), I hereby request additional information.
1. In which prison in Bulgaria will Mr [opgeëiste persoon] most probably be detained after his surrender, awaiting and during the enforcement of the custodial sentence?
2. How much “personal space” (excluding sanitary facilities), as meant in the case law of the
European Court of Human Rights (i.a. ECHR 10 March 2015, nos. 14097/12, 45135/12, 73712/12, 34001/13, 44055/13 and 64586/13, Varga et al./Hungary, § 74), will be available to Mr [opgeëiste persoon] in his cell in that prison?
3. If the personal space is between 3 sq. m and 4 sq. m (excluding sanitary facilities), please answer the following question for that prison:
- How are the “other aspects of physical conditions of detention” as meant in ECHR 24 July
2012, no. 35972/05 (Iacov Stanciu/Romania, § 169) in that prison? As mentioned in the
case Iacov Stanciu/Romania, the Court would like to receive actual information on the
material detention conditions such as sanitary facilities, heating system, access to food,
water and health care. In this connection, the Court finds it important that the issuing
judicial authority will also comment on the possibilities of “purposeful activities” and
“outdoors exercise”, as meant in the Annex to the CPT report “Living space per prisoner in
prison establishments CPT standards” (15 December 2015, CPT/Inf (2015)44), in its answer
to this question.”
De rechtbank stelt vast dat bij brief van 30 augustus 2023, afkomstig van de
Prosecutor’s office of the republic of Bulgariate Kardzhali, de volgende detentiegarantie is gegeven:
“The person [opgeëiste persoon] from the town of [geboorteplaats] will be detained in
[naam] Prison after his surrender, pending and during the execution of his prison sentence.
The prison in [naam] , together with the prison dormitory, has a total capacity of 412 persons on the basis of 4 sq.m. Of these, the capacity of the prison wing is 348 persons on the basis of 4 sq.m.; the open-type prison dormitories " [naam] " -capacity 68 persons on the basis of 4 sq.m.
The premises of the prison in the town of [naam] are standard equipped with a sink, sanitary facilities and constantly running hot and cold water, there is enough daylight and fresh air. All persons are provided with daily outdoor exercise in specially designated areas. In accordance with schedules approved by the prison governor, prisoners may use the common areas - sports hall, library, chapel. etc., each of the events having a different duration, in accordance with the daily prison regime. (…)
[ The prisoners] have access to hospital and outpatient care. The medical care of prisoners shall be provided in medical centres and specialized hospitals for active treatment opened at places of deprivation of liberty in accordance with Article 5, paragraph l, of the Code of Conduct for the Treatment of Prisoners. (l) of the Medical Institutions Act. If necessary, they shall also be sent to external medical establishments when the
medical establishments attached to places of deprivation of liberty do not have the conditions for the necessary treatment.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Bulgaarse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest ten aanzien van de plaatsing in de gevangenis van [naam] . Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instelling.
In voornoemde brief is echter ook het volgende opgenomen:
“Upon admission to the prison in the town of [naam] the inmates are placed in a
differentiated ward, where they stay from l4 days to 1 month. After the stay in the
reception ward, they are assigned to different groups. The currently designated reception ward has 6 rooms with sanitary facilities and access to running water. AII necessary conditions for living in prison are provided. The accommodation in the reception ward is carried out in accordance with the requirements of the Act on the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms, with differentiation between prisoners of closed t1pe, prisoners sentenced to imprisonment for the first time of open type and separately accused and defendants with a pre-trial detention measure.
Uit voornoemde leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon, alvorens hij in de gevangenis van [naam] zal worden geplaatst, eerst in een
reception wardterechtkomt. De rechtbank stelt vast dat in voornoemde brief niet expliciet is opgenomen dat dezelfde garanties zoals die gelden voor de gevangenis van [naam] , ook gelden ten aanzien van de
reception ward.De rechtbank zal de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom in de gelegenheid stellen om de volgende vragen te beantwoorden:
1) Hoeveel m2 aan individuele ruimte zal de opgeëiste persoon in de
reception wardter beschikking staan?
2) Is dat – gelet op het arrest Muršić vs Croatia, EHRM 20 oktober 2017, 7334/13 – in- of exclusief sanitaire voorzieningen?

6.Beslissing

De rechtbank:
HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing tot
11 oktober 2023 om 11:05 uurteneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 3 en 5 genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen voornoemd tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Bulgaarse taal tegen voornoemd tijdstip.
Deze tussenuitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
5.Rechtbank Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
6.Rechtbank Amsterdam 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.