ECLI:NL:RBAMS:2023:5954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
13.177.150-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel voor overlevering van een Nederlander met langdurige binding aan België

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 21 september 2023, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, België. De opgeëiste persoon, een Nederlander die sinds 1997 in België woont, wordt verdacht van strafbare feiten die ook op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De rechtbank onderzoekt of de overlevering kan plaatsvinden, waarbij de binding van de opgeëiste persoon met Nederland en België centraal staat. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon meer binding lijkt te hebben met België, maar biedt hem de gelegenheid om gegevens te verstrekken die zijn binding met Nederland kunnen onderbouwen. De rechtbank verlengt de termijn voor uitspraak met 30 dagen en bepaalt dat de zaak uiterlijk op 5 oktober 2023 opnieuw op zitting moet worden gebracht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de opgeëiste persoon, de aard van de feiten en de juridische kaders van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.177.150-23
Datum uitspraak: 21 september 2023
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 19 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op17 juli 2023 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 september 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft op
12 september 2023 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat in
’s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Aanhoudingsbevel bij verstek van mijn ambt (de rechtbank begrijpt: de
Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt
)dd. 17.07.2023 (ref. HA III 23/059).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als strafbare feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
Wederspannigheid;
Poging tot doodslag.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW
5.1
Inleiding
Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon op 12 juli 2023 na een achtervolging die in België is gestart, in Nederland is aangehouden. Tijdens de achtervolging zijn ook op
Nederlands grondgebied (mogelijk) strafbare feiten gepleegd.
In het EAB is in rubriek e) na de feitsomschrijving - die ook ziet op de handelingen die op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden - het volgende opgenomen:
Voor deze feiten werd hij in Nederland gearresteerd en zou hij volgens de informatie waarover mijn ambt beschikt in verzekering gesteld zijn tot woensdag 19 juli om 10:58 uur.
In rubriek f) van het EAB staat:
[opgeëiste persoon] werd voor samenhangende feiten in Nederland gearresteerd en in verzekering gesteld tot woensdag 19 juli om 10.58 uur.
In het (Nederlandse) uittreksel justitiële documentatie betreffende opgeëiste persoon blijkt dat de opgeëiste persoon van geweld jegens beroepsbeoefenaars politie en artikel 5 Wegenverkeerswet (met verkeersongeval) wordt verdacht, welke feiten op 12 juli 2023 te Bergeijk zouden zijn gepleegd.
Op 18 juli 2023 is de opgeëiste persoon aangehouden op grond van het Belgische overleveringsverzoek.
Op 5 september 2023 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid een stakingsbeslissing gegeven, inhoudend:
(…) Blijkens dit EAB wordt de overlevering van de opgeëiste persoon gevraagd ten behoeve van de strafvervolging met betrekking tot ernstige schending van de verkeersregels en wederspannigheid op 12 juli 2023. Naar Nederlands recht zijn deze feiten strafbaar gesteld in artikel 5a van het Wegenverkeerswet en artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
In Nederland ziet de strafrechtelijke vervolging ten aanzien van de opgeëiste persoon op dezelfde feiten zoals hierboven vermeld. Er kan daarom worden vastgesteld dat de opsporing en vervolging in België overlapt met de Nederlandse vervolging. Ik acht het wenselijk dat de strafvervolging in Nederland in de zaak met parketnummer01-172982-23 wordt gestaakt op grond van de volgende omstandigheden. (…)
De opgeëiste persoon is in Nederland aangehouden op grond van het EAB van de Belgische autoriteiten. België wil de opgeëiste persoon graag in België vervolgen. (…)
Gelet op al het voorgaande acht ik het voor een goede rechtsbedeling van belang dat de strafvervolging in Nederland wordt gestaakt en verdient het de voorkeur dat de opgeëiste persoon in België wordt vervolgd. Daarom geef ik, gelet op artikel 9, tweede lid van de Overleveringswet[de rechtbank begrijpt: artikel 9, derde lid, van de Overleveringswet]
, de opdracht de strafrechtelijke vervolging van bovenstaande feiten met betrekking tot de opgeëiste persoon te staken.
Aan de opdracht tot staking van de Nederlandse vervolging wordt de voorwaarde verbonden dat de overlevering ten aanzien van voormelde feiten wordt toegestaan en de daarop betrekking hebbende vervolging in België zal plaatsvinden. (…)
5.2
Standpunten verdediging en officier van justitie
Door de raadsman is op dit punt geen uitdrukkelijk verweer gevoerd.
De officier van justitie heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in Nederland niet wordt vervolgd voor de feiten waarvoor de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn overlevering vraagt. Om die reden is een stakingsbeslissing niet nodig. De Nederlandse rechter-commissaris heeft weliswaar de inverzekeringstelling getoetst, maar dat levert geen daad van vervolging op. De officier van justitie verwijst naar een uitspraak uit 2011. [4]
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank laat in het midden of er in Nederland al dan niet een vervolging - in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW - is aangevangen doordat de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling heeft getoetst. Immers, als er al sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW dan heeft de stakingsbeslissing van de Minister ingevolge artikel 9, derde lid, OLW dit beletsel weggenomen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie heeft primair betoogd dat de weigeringsgrond niet aan de orde is. Tussen Nederland en België is afgesproken dat België de feiten die op Nederlands grondgebied zijn gepleegd gaat vervolgen. Afgesproken is dat een verzoek om overdracht van de strafvervolging zal worden ingediend. Daarom verzoekt de officier van justitie de rechtbank subsidiair om af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • er is in België ingereden op Belgische politieagenten;
  • de aanrijdingen vonden plaats in België;
  • het gevaarlijke rijgedrag vond plaats in België.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Er is een overlap tussen de feiten die in het EAB worden genoemd en de feiten die op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit en heeft hij gezondheidszorg nodig. De gezondheidszorg in België is echter slecht.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en
weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten deels op Nederlands grondgebied gepleegd. De afspraken tussen Nederland en België inzake de vervolging van die feiten door België maakt dit niet anders. Gelet op de subsidiair door de officier van justitie aangevoerd argumenten ziet de rechtbank echter onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is niet toereikend om tot een ander oordeel te komen.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat om die reden de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [6]
Op 21 augustus 2023 is daarom namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit de volgende garantie verstrekt:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2.Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden inde detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon ineen eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vastmeubilair.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat isafgescheiden van de rest van de cel door een muur of schermo Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed enbureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg nietop grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze
activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is daarom van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

8.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

8.1
Inleiding
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings Limburg heeft op 18 augustus 2023 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan , in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).
8.2
Standpunten verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon afhankelijk moet maken van de verstrekte terugkeergarantie. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en hij wil zijn straf in Nederland uitzitten omdat hij eerder in België niet goed is behandeld in detentie en omdat hij een bipolaire stoornis heeft waarvoor hij in Nederland in detentie beter zal worden behandeld dan in België.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering niet afhankelijk hoeft te worden gemaakt van een terugkeergarantie. Reden daarvoor is dat de opgeëiste persoon weliswaar de Nederlandse nationaliteit heeft, maar al gedurende lange tijd in België woont. Onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank van 24 augustus 2023 en (naar de rechtbank begrijpt) 16 juni 2022 [8] stelt de officier van justitie zich daarom op het standpunt dat de rechtbank er van kan afzien om toepassing te geven aan artikel 6, eerste lid, OLW en de overlevering afhankelijk te maken van een terugkeergarantie.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 6 OLW kan overlevering van een Nederlander worden toegestaan voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. Het door de uitvoerende justitiële autoriteit afgeven van een zogenaamde terugkeergarantie is echter geen vereiste voor overlevering van een Nederlander.
Artikel 6 OLW biedt aldus de mogelijkheid om overlevering niet afhankelijk te maken van een terugkeergarantie. Te denken valt aan de situatie waarin een opgeëiste persoon weliswaar de Nederlandse nationaliteit heeft, maar geen of onvoldoende binding (meer) heeft met Nederland. In dat geval is het namelijk de vraag of Nederland de aangewezen lidstaat is om een eventueel in een andere lidstaat opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan, met andere woorden de vraag of de opgeëiste persoon als hij in Nederland gedetineerd zou worden, betere kansen op sociale re-integratie heeft. Bij de beoordeling daarvan is van belang in hoeverre een opgeëiste persoon nog binding heeft met Nederland.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting valt op te maken dat de opgeëiste persoon sinds 11 augustus 1997 aaneengesloten in België woont, op een adres in [plaats] . Deze woning is volgens de opgeëiste persoon zijn eigendom. Volgens gegevens in het BCS-portaal is de opgeëiste persoon in augustus 1997 geëmigreerd en in de Informatiestaat SKDB-persoon staat hij als ‘niet-ingezetene’ (van Nederland) geregistreerd. Tegenover de officier van justitie heeft de opgeëiste persoon verklaard dat op dit moment zijn zoon en de vriendin van zijn zoon, zijn neef en zijn ex-vrouw nog in de woning in [plaats] wonen. De bedoeling is dat de opgeëiste persoon op termijn zelf weer in zijn woning in [plaats] gaat wonen. Hij zou sedert zijn scheiding de woning verlaten hebben en in zijn auto verblijven.
Uit deze - beperkte - hoeveelheid informatie lijkt vooralsnog voort te vloeien dat de opgeëiste persoon meer binding heeft met België dan met Nederland, maar de rechtbank sluit niet uit dat de verdediging onvoldoende op het netvlies heeft gehad dat het bij het inroepen van artikel 6, eerste lid, OLW in een geval als het onderhavige op haar weg ligt de binding met Nederland te onderbouwen
De opgeëiste persoon wordt daarom in de gelegenheid gesteld om de rechtbank alle gegevens te verstrekken waaruit zijn binding met Nederland blijkt. Te denken valt aan economische, familiale en/of sociale banden die, waar mogelijk, met stukken onderbouwd moeten worden.

9.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen alle gegevens te verstrekken waaruit zijn binding met Nederland blijkt.
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk op 5 oktober 2023weer op zitting moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens en L.E. Poel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 7 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7217
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
6.Rb. Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
7.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.