ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706702-11, RK nummer: 11/5119
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België in verband met georganiseerde of gewapende diefstal en handel in gestolen voertuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd op 6 augustus 2011 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen en thans gedetineerd in Amsterdam, werd verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal en handel in gestolen voertuigen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen daad van vervolging in de zin van de Overleveringswet opleveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten het feit als een lijstfeit hebben aangeduid, waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de rechtmatigheidstoets door de rechter-commissaris geen daad van vervolging oplevert. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en heeft zij de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de jongste rechter was niet in staat het vonnis mede te ondertekenen, waardoor er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706702-11
RK nummer: 11/5119
Datum uitspraak: 7 oktober 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 6 augustus 2011 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [1951],
volgens gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Havenstraat’ te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 september 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en namens zijn raadsman mr. S.F.J. Bergmans, mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel bij verstek van 6 augustus 2011 van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Litouwse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1. Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt (derhalve als een zogenaamd lijstfeit) en heeft het feit aangeduid als ‘georganiseerde of gewapende diefstal’ en ‘handel in gestolen voertuigen’.
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is te beoordelen of een feit waarvoor de overlevering wordt verzocht al dan niet een lijstfeit oplevert. Dit is slechts anders in het geval van evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie. De rechtbank overweegt dat in het EAB is opgenomen dat de opgeëiste persoon op 5 augustus 2011 in het bezit van een gestolen trekker is aangetroffen. De rechtbank is, evenals de raadsman, van oordeel dat uit deze omschrijving van het feit niet blijkt dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een ‘georganiseerde’ dan wel ‘gewapende’ diefstal. Gelet hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het lijstfeit nummer 18 “georganiseerde of gewapende diefstal” niet in redelijkheid kunnen aankruisen.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit wel in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het feit valt onder nummer 26 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Handel in gestolen voertuigen
Het feit betreft derhalve een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Verplichte weigeringsgrond in verband met ne bis in idem (artikel 9 lid 1 OLW)
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - op verzoek van de raadsman - bevestigd dat in Nederland geen verdere strafvervolging zal worden ingesteld tegen de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2011. In dit kader heeft de officier van justitie wel de vraag opgeworpen in hoeverre reeds sprake is geweest van een daad van vervolging in Nederland. De opgeëiste persoon is op 5 augustus 2011 aangehouden inzake heling en in verzekering gesteld. Op 8 augustus 2011 heeft de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling getoetst. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (14 februari 2011, LJN: BP4384) stelt de officier van justitie zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een daad van vervolging, nu de toetsing door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden in de opsporingsfase. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vervolging voor hetzelfde feit. De opgeëiste persoon is namelijk voor heling aangehouden en in verzekering gesteld. Het gaat hier om een ander feit, dat een ander wilsbesluit vergt, aldus de officier van justitie.
Voor beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank dat onder een daad van vervolging moet worden verstaan een formele daad van het Openbaar Ministerie of de rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een uitvoerbare rechterlijke beslissing te geraken (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 februari 2011, LJN: BP4384). De strafvorderlijke aanhouding en inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon leveren geen strafvervolging in de zin van artikel 9, lid 1, onder a, van de OLW op (rechtbank Amsterdam 24 april 2009, LJN: BJ0779). De rechtmatigheidstoetsing door de rechter-commissaris ziet er alleen op dat de rechtmatigheid van de aanhouding en het onderzoeksbelang bij het voortduren van de inverzekeringstelling worden gewaarborgd. De rechtbank is, evenals de officier van justitie, dan ook van oordeel dat de rechtmatigheidstoets van 8 augustus 2011 door de rechter-commissaris geen daad van vervolging oplevert.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 en 9 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzit¬ter,
mrs. J.W. Vriethoff en R.W.L. Koopmans, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]