ECLI:NL:RBAMS:2023:5807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
23/014471
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift tegen Europees Bevriezingsbevel en de rechtmatigheid van conservatoir beslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift van [klaagster B.V.] tegen een Europees Bevriezingsbevel (EBB) dat door de Italiaanse autoriteiten was uitgevaardigd. Het EBB, gedateerd op 9 februari 2023, verzocht om de bevriezing van de bankrekeningen van de klaagster in Nederland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke betrokkenheid van twee functionarissen van de onderneming bij strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 5 juni 2023 was ingediend en op 31 augustus 2023 behandeld werd, waarbij de vertegenwoordiger van de klaagster en de gedelegeerd Europees aanklager in openbare raadkamer zijn gehoord.

De klaagster betoogde dat de inbeslagname onrechtmatig was, omdat de onderneming zelf niet als verdachte was aangemerkt in het Italiaanse onderzoek, maar de statutair bestuurders. De verdediging stelde dat er geen verband was tussen de in beslag genomen goederen en de verdenking tegen de natuurlijke personen. De gedelegeerd Europees aanklager daarentegen stelde dat de inbeslagname rechtmatig was en dat de weigeringsgronden van de EBB-Verordening niet van toepassing waren.

De rechtbank oordeelde dat het EBB voldeed aan de vereisten van de Nederlandse wetgeving en dat er geen gronden waren om de erkenning of uitvoering van het EBB te weigeren. De rechtbank concludeerde dat de inbeslagname op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering rechtmatig was en dat de argumenten van de klaagster niet opgingen. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard, zowel ten aanzien van de inbeslagname van de bankrekeningen van de klaagster als die van de statutair bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

RK nummer: 23/014471
Datum beschikking: 14 september 2023
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.5.18 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvorderingvan:
[klaagster B.V.],
Gevestigd aan de [adres], [plaats],
domicilie kiezende aan de [kantooradres],
klaagster.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 5 juni 2023 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 31 augustus 2023 het klaagschrift behandeld en de vertegenwoordiger van klaagster, de raadsman mr. H.M. Punt, advocaat te Amsterdam, en de gedelegeerd Europees aanklager, mr. [naam], in openbare raadkamer gehoord.

2.Feiten en omstandigheden

De Italiaanse autoriteiten hebben door middel van een Europees bevriezingsbevel (EBB) van 9 februari 2023 verzocht om bevriezing van (de tegoeden op) de Nederlandse bankrekeningen op naam van klaagster met het oog op confiscatie, in verband met een strafrechtelijk onderzoek ter zake van de verdenking van betrokkenheid van twee functionarissen van de onderneming bij de strafbare feiten zoals omschreven in het EBB.
Op 19 mei 2023 en 27 juli 2023 is ter uitvoering van het EBB en tot bewaring van het recht tot verhaal voor een door de buitenlandse strafrechter op te leggen maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) conservatoir gelegd op de volgende bankrekeningen:
  • [rekeningnummer 1];
  • [rekeningnummer 2];
  • [rekeningnummer 3] en
  • [rekeningnummer 4].
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 10.855.593,28.

3.Inhoud klaagschrift en standpunt klaagster

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het conservatoir beslag, omdat de beslagen de dagelijkse bedrijfsvoering zodanig belemmeren dat op korte termijn ernstig valt te vrezen voor het voortbestaan van de onderneming.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslagname onrechtmatig is, omdat niet de onderneming zelf, maar de statutair bestuurders in Italië worden verdacht van het plegen van strafbare feiten waarvoor de inbeslagname heeft plaatsgevonden. Door onder die omstandigheden beslag te leggen op de zakelijke bankrekeningen van de onderneming is sprake van derdenbeslag. Echter is niet gebleken dat de inbeslaggenomen goederen enig verband houden met de verdenking jegens deze natuurlijke personen. Evenmin is gebleken dat deze goederen kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel tot betaling waarvan de natuurlijke personen van [klaagster B.V.] door de Italiaanse rechter in het kader van de strafprocedure kunnen worden veroordeeld. Bovendien is de gedraging waarvoor het EBB is uitgevaardigd niet strafbaar naar Nederlands recht.
In aanvulling daarop heeft de raadsman in raadkamer – aan de hand van zijn pleitnota – aangevoerd dat de machtiging van de rechter-commissaris van 19 april 2023 is verleend op basis van de vordering van de officier van justitie van 5 april 2023, waarin [klaagster B.V.] ten onrechte wordt aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit. Bovendien ziet deze vordering op beslaglegging op voorwerpen
ten laste van[klaagster B.V.] tot bewaring van het recht tot verhaal voor een eventuele verplichting tot betaling ter ontneming van
door[klaagster B.V.] wederrechtelijk verkregen voordeel. Nu [klaagster B.V.] geen verdachte is in het Italiaanse strafrechtelijk onderzoek, ontbreekt per definitie een door de onderneming genoten wederrechtelijk verkregen voordeel en zijn de bankrekeningen dus ook om die reden niet vatbaar voor beslag. In dit kader heeft de verdediging ook betoogd dat de beslagen moeten worden opgeheven, omdat artikel 94a Sv ten onrechte als grondslag voor de inbeslagname heeft gediend nu niet is gebleken dat sprake is van verhaalsfrustratie zoals het vierde lid van deze bepaling in het kader van derdenbeslag vereist.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie van 5 april 2023, die dus beperkt is tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [klaagster B.V.], ook ten grondslag ligt aan de machtiging tot inbeslagname van de bankrekeningen ten laste van [persoon], de statutair bestuurder van de onderneming. Nu de vordering van de officier van justitie geen grondslag biedt voor de inbeslagname ten laste van [persoon], zijn ook de inbeslagnemingen van 27 juli 2023 onrechtmatig.

4.Standpunt van de gedelegeerd Europees aanklager

De gedelegeerd Europees aanklager heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard, omdat de inbeslagname op grond van artikel 94a Sv niet onrechtmatig is en de weigeringsgronden zoals beschreven in artikel 8, eerste lid, van de Verordening (EU) 2018/1805 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (hierna: EBB-Verordening) niet van toepassing zijn.
Op grond van het EBB van 9 februari 2023 is op verzoek van de Italiaanse gedelegeerd Europees aanklager in Nederland op grond van artikel 94a Sv conservatoir beslag gelegd op de zakelijke bankrekeningen van [klaagster B.V.] Het is daarbij niet van belang of [klaagster B.V.] zelf verdachte is of dat sprake is van derdenbeslag. Bovendien heeft de inbeslagname plaatsgevonden overeenkomstig het Nederlandse recht en staat het beginsel van wederzijdse erkenning aan een beoordeling van de rechtmatigheid, de proportionaliteit en de subsidiariteit van het uitgevaardigde EBB in de weg.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
Het toetsingskader
Het systeem van het EBB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EBB beperkt is. Met de EBB-Verordening worden regels gesteld op grond waarvan een lidstaat een door een rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat in een strafprocedure gegeven beslissing tot bevriezing op zijn grondgebied erkent en ten uitvoer legt. Ook hiervoor geldt het beginsel van wederzijdse erkenning.
De EBB-Verordening is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de artikelen 5.5.14 Sv tot en met 5.5.19 Sv.
In het arrest van 21 december 2021 [1] heeft de Hoge Raad het toetsingskader in beklagzaken tegen een uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel (EOB) ex artikel 5.4.10 Sv in verbinding met artikel 552a Sv uiteengezet. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat dit toetsingskader van overeenkomstige toepassing is bij de beoordeling van het beklag tegen een uitgevaardigd EBB. [2] Dit betekent dat bij de behandeling van een dergelijk klaagschrift geen onderzoek wordt gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EBB. Evenmin wordt de proportionaliteit van de inbeslagneming van de voorwerpen getoetst. Wel moet worden beoordeeld of zich - gelet op de artikelen 5.5.16 Sv jo. artikel 8, eerste lid, EBB-Verordening - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EBB. Daarnaast kan, indien aan de orde, ook worden beoordeeld of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EBB rechtmatig is toegepast, welke beoordeling overigens is beperkt tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EBB is ten slotte niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EBB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EBB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak op grond van artikel 94a Sv zowel conservatoir beslag is gelegd op de zakelijke bankrekeningen van [klaagster B.V.] ten laste van de onderneming (sinds 19 mei 2023), als ten laste van de statutair bestuurder [persoon] (sinds 27 juli 2023). De verdediging heeft op de zitting aangegeven dat het klaagschrift zich tegen beide inbeslagnames richt. De rechtbank zal dan ook beide beslagen bij de beoordeling van het klaagschrift betrekken.
Allereerst heeft de rechtbank ambtshalve beoordeeld of zich een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EBB. Het bevel bevat de vereiste informatie en is dus in overeenstemming met de eisen die artikel 5.5.15, eerste lid, Sv jo. artikel 4, eerste lid, EBB-Verordening stelt. Van een van de in artikel 5.5.16 Sv jo. artikel 8 EBB-Verordening genoemde weigeringsgronden is daarnaast geen sprake.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de inbeslagname is voldaan aan de daarvoor in Nederland geldende formaliteiten ex artikel 5.5.15, tweede lid, Sv jo. artikel 94a Sv. Op basis van twee afzonderlijke vorderingen van de gedelegeerd Europees aanklager, beide gedateerd op 5 april 2023, heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam op 19 april 2023 en 2 mei 2023 machtigingen verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de zakelijke bankrekeningen van [klaagster B.V.] ten laste van de onderneming respectievelijk de statutair bestuurder. Gelet op de twee afzonderlijke vorderingen die zich in het dossier bevinden, die van dezelfde datum zijn voorzien, maar elk een andere beslagene betreffen, ziet de rechtbank niet dat zich bij de uitvoering van het EBB onrechtmatigheden hebben voorgedaan.
Verder stelt de rechtbank vast dat het EBB strekt tot het bewaren van het recht tot verhaal voor een door de Italiaanse rechter op te leggen maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De handhaving van dit beslag is daarmee in lijn met het in het EBB beschreven doel van de beslaglegging, namelijk confiscatie.
In het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om het conservatoir beslag ten laste van [klaagster B.V.] op te heffen en zal het beklag ten aanzien daarvan ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het conservatoir beslag onder [klaagster B.V.] ten laste van [persoon] overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van derdenbeslag en dat de onderneming dus als derde op de voet van artikel 552a Sv om opheffing van het beslag verzoekt. Dit betekent dat bij de beoordeling van deze inbeslagname als maatstaf moet worden aangelegd of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat die derde persoon als eigenaar van dat in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt. Als dat laatste het geval is, dan dient de rechtbank ook te onderzoeken, en daarvan blijk te geven, of zich de situatie van artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet. [3] De rechtbank moet bij dit onderzoek – met inachtneming van het summiere karakter dat het onderzoek in raadkamer in een beklagprocedure kenmerkt – beoordelen of feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voldoende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat het in beslag genomen voorwerp aan de beslagene is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van dat voorwerp te frustreren (verhaalsfrustratie) en dat de beslagene dat wist of redelijkerwijze kon vermoeden. [4]
Het staat niet ter discussie dat (de tegoeden op) de bankrekeningen op naam van [klaagster B.V.] aan de onderneming toebehoren. De vervolgvraag, of sprake is van verhaalsfrustratie – zoals artikel 94a, vierde lid, Sv vereist – is naar het oordeel van de rechtbank een inhoudelijke en materiële toets die ziet op de rechtmatigheid van het uitgevaardigde EBB. Deze toets is voorbehouden aan de Italiaanse rechter en valt daarmee buiten de beoordelingsmarge van de uitvoerende autoriteit.
Gelet hierop zal de rechtbank het beklag ook ten aanzien van het derdenbeslag ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 14 september 2023 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier.

Voetnoten

2.Rechtbank Amsterdam, 2 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2793.
3.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rechtsoverweging 2.15.
4.HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2746.