ECLI:NL:RBAMS:2023:2793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
23-002837
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex art. 5.4.10 en/of 5.5.18 in verbinding met art. 552a van het Wetboek van Strafvordering betreffende inbeslagname van auto

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door klager, geboren in 1983, met betrekking tot de inbeslagname van zijn auto. Het klaagschrift was eerder ingediend op 25 juli 2022, maar was door verschillende rechtbanken onbevoegd verklaard en uiteindelijk teruggestuurd naar de Rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft het klaagschrift op 18 april 2023 in openbare raadkamer behandeld, waarbij klager en zijn raadsvrouw, mr. A. van Wijk, aanwezig waren, evenals de officier van justitie, mr. M. Diependaal.

De inbeslagname was het gevolg van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten, die verzochten om de woning van de broer van klager te doorzoeken en beslag te leggen op goederen ter garantie van schadeclaims van slachtoffers van strafbare feiten. Klager stelde dat de auto zijn eigendom was en dat zijn broer deze slechts af en toe gebruikte. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er sprake kon zijn van een schijnconstructie.

De rechtbank oordeelde dat klager niet buiten redelijke twijfel had aangetoond dat hij de eigenaar van de in beslag genomen auto was. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat er twijfels bestonden over de verklaring van klager en hij deze niet met bewijsstukken had onderbouwd. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters en klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

RK nummer: 23-002837
Datum beschikking: 2 mei 2023
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 en/of 5.5.18 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvorderingvan:
[klager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
domicilie kiezende ten kantore van Heuvelmans advocaten, aan de [kantooradres],
hierna te noemen: klager.

1.Procesgang

1.1
Het klaagschrift is eerder op 25 juli 2022 ingediend op de griffie van deze rechtbank. Bij beschikking van 20 september 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard tot het afdoen van het klaagschrift. Het klaagschrift is ter afdoening verzonden aan de rechtbank Oost-Brabant.
1.2
Bij beschikking van 24 januari 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant zich eveneens onbevoegd verklaard tot het afdoen van het klaagschrift. Het klaagschrift is door de rechtbank Oost-Brabant teruggestuurd naar de rechtbank Amsterdam. Het klaagschrift is vervolgens op
31 januari 2023 opnieuw ingediend bij de griffie van deze rechtbank.
1.3
Een eerste behandeling van het klaagschrift op 23 maart 2023 is voor bepaalde tijd aangehouden vanwege het ontbreken van meerdere stukken in het dossier. Op deze zitting heeft de rechtbank zich (alsnog) bevoegd geacht om het klaagschrift in behandeling te nemen.
1.4
De rechtbank heeft het klaagschrift vervolgens op 18 april 2023 in openbare raadkamer behandeld. Klager was aanwezig, net als zijn raadsvrouw, mr. A. van Wijk, advocaat in Venlo. Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Diependaal.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De Duitse autoriteiten hebben door middel van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) van 25 mei 2022 verzocht om de woning van de broer van klager te doorzoeken voor de inbeslagname van goederen die voor de bewijsgaring kunnen worden aangewend. Dit EOB is uitgevaardigd in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen de broer van klager omdat deze ervan wordt verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan de feiten zoals omschreven in onderdeel g) van het EOB. In het EOB werd ook verzocht om voor een bedrag van € 91.120,- beslag te leggen op het vermogen van de broer van klager om te voorkomen dat deze vermogen op korte termijn wederrechtelijk verduistert en ter garantie van de aanspraak van de slachtoffers van de strafbare feiten op schadeloosstelling.
2.2
Op 28 juni 2022 zijn ter uitvoering van het EOB - op grond van artikel 110 in verbinding met artikel 5.4.8 van het Wetboek van Strafvordering - onder meer kledingstukken, te weten een paar UMBRO schoenen en werkhandschoenen, een motor (van het merk BMW, met kenteken [kenteken 1]) en een auto (van het merk Audi, kenteken [kenteken 2]) inbeslaggenomen. De motor staat op naam van de broer van klager, [persoon]. De auto, die voor de deur van de doorzochte woning stond, staat op naam van klager.
2.3
De Duitse autoriteiten hebben vervolgens met een Europees bevriezingsbevel (hierna: EBB) van 4 juli 2022 verzocht tot bevriezing van de in beslag genomen motor (van het merk BMW, met kenteken [kenteken 1]) en auto (van het merk Audi, kenteken [kenteken 2]). De bevriezing is volgens het EBB noodzakelijk als garantie voor de betaling van schadeclaims van slachtoffers. In het EBB staat ook vermeld dat het vermoeden bestaat dat er ten aanzien van de auto, die op naam staat van klager, sprake is van een schijnconstructie. De broer van klager zou de daadwerkelijke eigenaar en gebruiker van het voertuig zijn.
2.4
Op 3 januari 2023 is door de rechter-commissaris een machtiging verleend voor het als conservatoir beslag handhaven van het beslag op zowel de bovengenoemde motor als de bovengenoemde auto.

3.Inhoud klaagschrift en standpunt klager

3.1
Het klaagschrift strekt tot teruggave van de auto, nu de auto eigendom van klager is en zijn broer daar slechts af en toe gebruik van maakte. Ook stelt klager dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave.
3.2
In raadkamer hebben klager en zijn raadsvrouw in aanvulling op het klaagschrift het volgende aangevoerd. De auto staat op naam van klager en klager is ook de eigenaar. Van een schijnconstructie is geen sprake. De auto is bij de broer van klager aangetroffen omdat de broer van klager op dat moment (tijdens de vakantie van klager) aan deze auto aan het sleutelen was. Klager heeft de auto voor zijn broer op 1 mei 2022 gekocht en gefinancierd. De broer van klager heeft de auto opgehaald en het was de bedoeling dat klager de auto in de zomer weer zou verkopen nadat zijn broer deze had opgeknapt. De winst zou dan voor de broer van klager zijn. Het was volgens klager niet de bedoeling dat zijn broer met de auto zou gaan rijden. De auto heeft volgens klager altijd aan hem toebehoord, niet aan zijn broer.

4.Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie vindt dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Niet uit te sluiten is dat sprake is van een schijnconstructie, zoals door de Duitse autoriteiten wordt gesteld. De sleutels van de auto zijn bij de broer van klager aangetroffen en bij een verkeerscontrole in mei 2022 is de broer van klager in de auto aangetroffen. Daarnaast zijn in de auto goederen aangetroffen die de conclusie rechtvaardigen dat de broer van klager de auto gebruikt of heeft gebruikt, al dan niet bij de voorbereiding van het plegen van plofkraken. Er zijn al met al voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de auto in gebruik is bij de broer van klager en dat deze auto ter versluiering op naam van klager staat.

5.Het oordeel van de rechtbank

Toetsingskader
5.1
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. De ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB is daarom beperkt.
5.2
Met Verordening (EU) 2018/1805 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (hierna: EBB-Verordening), worden regels gesteld op grond waarvan een lidstaat een door een rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat in een strafprocedure gegeven beslissing tot bevriezing op zijn grondgebied erkent en ten uitvoer legt. Ook hiervoor geldt het beginsel van wederzijds erkenning.
5.3
Als een voorwerp wordt veiliggesteld met het oog op bewijsvergaring, dan is het EOB van toepassing. Voor het veiligstellen van een voorwerp met het oog op latere confiscatie is een EBB vereist. Als een voorwerp tot beide doeleinden moet dienen, wordt algemeen aangenomen dat het EOB moet worden gebruikt als bewijsvergaring het hoofddoel is. Het is aan de uitvaardigende autoriteit om dit te beoordelen en het doel van de bevriezingsmaatregel te verduidelijken.
5.4
De EOB-Richtlijn is in de Nederlandse wet geïmplementeerd in de artikelen 5.4.1 Sv tot en met 5.4.31 Sv, de EBB-Verordening in de artikelen 5.5.14 Sv tot en met 5.5.19 Sv.
5.5
In (onder meer) zijn arrest van 21 december 2021 heeft de Hoge Raad [1] het toetsingskader in beklagzaken op basis van artikel 5.4.10 Sv in verbinding met artikel 552a Sv uiteengezet.
5.6
Bij de behandeling van een dergelijk klaagschrift wordt geen onderzoek gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB. De proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen wordt ook niet getoetst.
5.7
Daar staat tegenover dat wel, al dan niet ambtshalve, moet worden beoordeeld of zich – gelet op de artikelen 5.4.3 en 5.4.4 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan, indien aan de orde, ook worden beoordeeld of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. Die beoordeling is overigens beperkt tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat aan de rechtbank ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
5.8
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is ten slotte niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt namelijk ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
5.9
Een en ander is, mutatis mutandis, van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van een klaagschrift tegen een EBB. Om die reden zal de rechtbank tevens ambtshalve beoordelen of zich, gelet op artikel 5.5.16 Sv jo. artikel 8, eerste lid, EBB-verordening een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EBB.
5.1
In een zaak als deze rust op grond van artikel 94a Sv beslag op de in beslag genomen voorwerpen en verzoekt een derde persoon – in dit geval klager – in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave. Dit betekent dat als maatstaf moet worden aangelegd of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat die derde persoon als eigenaar van dat in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt. Als dat laatste het geval is dan dient de rechtbank ook te onderzoeken, en daarvan blijk te geven, of zich de situatie van artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet. [2]
5.11
De rechtbank moet bij dat laatstbedoelde onderzoek – met inachtneming van het summiere karakter dat het onderzoek in raadkamer in een beklagprocedure kenmerkt – beoordelen of feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voldoende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat het in beslag genomen voorwerp aan de beslagene is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van dat voorwerp te frustreren (verhaalsfrustratie) en dat de beslagene dat wist of redelijkerwijze kon vermoeden. [3]
Oordeel van de rechtbank
5.12
De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of zich een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van zowel het EOB als het EBB. Beide bevelen bevatten de vereiste informatie en zijn dus in overeenstemming met de eisen die artikel 5.4.3 Sv stelt. Van een van de in artikel 5.4.4 of 5.5.16 Sv genoemde weigeringsgronden is daarnaast geen sprake.
5.13
Ook stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de inbeslagname is voldaan aan de daarvoor in Nederland geldende formaliteiten.
5.14
Het doel van het EBB is het garanderen van de betaling van schadeclaims. Gelet daarop geldt ten aanzien van de auto dat de handhaving van het beslag daarop in lijn is met het in het EBB beschreven doel van de beslaglegging.
5.15
Het is vervolgens de vraag of klager buiten redelijke twijfel heeft aangetoond dat hij als eigenaar van de in beslag genomen auto moet worden aangemerkt. Gelet op onder andere de argumenten die zijn genoemd door de officier van justitie, bestaat bij de rechtbank twijfel over de verklaring van klager en valt een schijnconstructie aangaande de eigendom van de auto door klager niet uit te sluiten. Klager heeft de door hem gegeven verklaring ook niet met stukken onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat klager niet buiten redelijke twijfel heeft aangetoond dat hij als eigenaar van de in beslag genomen auto moet worden aangemerkt.
5.16
Bovenstaande brengt mee dat de rechtbank niet toekomst aan het in rechtsoverweging 5.11 genoemde onderzoek.
5.17
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 2 mei 2023 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad
open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening
van deze beschikking.

Voetnoten

2.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rechtsoverweging 2.15.
3.HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2746.