3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, sub d, OLW zich voordoet, maar dat de weigeringsgrond desondanks van toepassing is omdat de verstrekte verzetsgarantie niet onvoorwaardelijk is. Vervolgens heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht gebruik te maken van de bevoegdheid om van de toepassing van deze weigeringsgrond af te zien, nu uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en is gedagvaard op het door hem opgegeven correspondentieadres.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d) dat:
“X 3.4. The person concerned was not personally served with the decision; such judgment was returned to the issuing court of law on 24/03/2023, as the addressee, i.e., the defendant [opgeëiste persoon] was absent from home, but:
- when such decision is served, the person will be expressly informed as to his/her right to a retrial or appeal, which he or she has the right to attend and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be reexamined, and which may lead to the original decision being reversed; and
- the person will be informed as to the timeframe within which he or she has to request a retrial or appeal, which is of thirty (30) days.”
Verder is naar aanleiding van de vragen van het Internationale Rechtshulp Centrum (IRC) van 11 juli 2023 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“Furthermore, Mr [opgeëiste persoon] has the possibilities provided for under article 466 - Criminal Proceedings Code, namely, “Reopening the criminal trial in case of trial in absentia of the convicted person," if she/he falls within the situations provided for under the text of the law in question:
Paragraph 1 - A person who has been sentenced under a final judgement who was tried in absentia may apply for the criminal trial to be reopened (…)
Paragraph 2 - A person shall be deemed to have been tried in absentia if:
a.
a) did not have knowledge of the trial;
b) although he/she was aware of the trial in any way, he/she did not attend on reasonable grounds and was unable to inform the court.”
Uit deze informatie volgt dat in het EAB weliswaar is medegedeeld dat de opgeëiste persoon een verzoek kan indienen voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak, maar dat het niet vaststaat dat hij ook daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling. Mocht de rechtbank in Roemenië namelijk van oordeel zijn dat de opgeëiste persoon niet bij verstek is veroordeeld in de zin van het tweede lid van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering, dan kan het verzoek blijkens het eerste lid van dit artikel niet worden toegewezen. In het tweede lid is te lezen dat van een veroordeling bij verstek sprake is als – kort gezegd – de verdachte niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de terechtzitting op de hoogte is gebracht.
Van één van deze situaties lijkt in het onderhavige geval geen sprake te zijn. Uit het EAB blijkt immers dat de opgeëiste persoon is gedagvaard op het door hem opgegeven adres, maar dat hij niet thuis was en dat de oproepingen voor de zittingen in de brievenbus zijn achtergelaten. Daarom kan niet worden uitgesloten dat deze wijze van uitreiking naar Roemeens recht een geldige betekening oplevert en de opgeëiste persoon geen recht op een hernieuwde procedure toekomt.
Op basis van het voorgaande constateert de rechtbank dat er dus geen sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Nu deze verklaring niet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW voldoet, is de weigeringsgrond van toepassing en kan overlevering worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren en overweegt daartoe als volgt.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 8 september 2021 en 11 oktober 2021 door de Roemeense politie als verdachte is gehoord en dat hij tijdens het verhoor het adres “
[adres]” als correspondentieadres heeft opgegeven. Ook is hij op 11 oktober 2021 geïnstrueerd over de verplichting om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven. Daarbij is hij erop gewezen dat indien hij niet aan deze verplichting voldoet, dagvaardingen en andere officiële documenten zullen worden verzonden naar het laatst bekende adres. Voorts blijkt uit het EAB dat de oproepingen voor de verschillende zittingen op 21 juli 2022 op het door de opgeëiste persoon opgegeven correspondentieadres zijn bezorgd. Omdat hij niet thuis was, zijn de brieven in de brievenbus achtergelaten. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de oproepingen niet heeft ontvangen omdat hij op dat moment in Duitsland verbleef. Die stelling is echter niet nader onderbouwd en schuift de rechtbank ter zijde, nu niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn nieuwe adres in Duitsland aan de justitiële autoriteiten in Roemenië heeft doorgegeven.
Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en dat hij om die reden door de verstekveroordeling niet in de uitoefening van zijn verdedigingsrechten is geschaad.