ECLI:NL:RBAMS:2023:5057

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
13/120490-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met terugkeergarantie en gelijkstelling aan Nederlander

Op 26 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Konin, Polen. De officier van justitie had op 19 mei 2023 verzocht om de behandeling van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en met de Poolse nationaliteit, was aanwezig op de zitting van 12 juli 2023, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft. De verdediging heeft verzocht om gelijkstelling met een Nederlander, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. Zowel de verdediging als de officier van justitie waren van mening dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling was voldaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander, omdat hij een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft. De rechtbank heeft ook de garantie van de Poolse autoriteiten in acht genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan uitzitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de terugkeergarantie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/120490-23
Datum uitspraak: 26 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 19 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 november 2019 door
the Regional Court in Konin(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juli 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Slewe, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van
the District Court in Konin(Polen) van
18 augustus 2010 (kenmerk VII KP 245/10).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 21, te weten:
racketeering en afpersing.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Gelijkstelling

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De opgeëiste persoon woont en werkt al meer dan vijf jaar onafgebroken in Nederland. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging voorafgaand aan de zitting jaaropgaven, belastingaangiftes en salarisstroken van de jaren 2018 tot en met mei 2023 overgelegd.
Het standpunt van de officier van justitie
Ook de officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW.
Het oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan deze drie voorwaarden is voldaan en dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW. Uit de aanvullende informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) van 20 juni 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds
7 mei 2013 een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft en niet is gebleken dat hij dit verblijfsrecht nadien is verloren. Dat betekent dat de opgeëiste persoon – op grond van artikel 7, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in verbinding met artikel 86b Sr – ook in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. Ten slotte volgt uit de informatie van de IND van 20 juni 2023 dat de verwachting bestaat dat een veroordeling voor de feiten die in het EAB worden beschreven er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
The District Court in Koninheeft op 6 juli 2023 de volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
“You requested that we should provide you with information on the guarantee of the
suspect’s return in the event that he is sentenced to an unconditional irrevocable custodial
sentence in Poland so that he can serve his sentence in the Netherlands. I would like to inform
you that the above-mentioned situation is governed by article 607 j of the Code of Criminal
Procedure, which states in paragraph 1 that if the executing state has transferred the prosecuted person on condition that the execution of the custodial sentence of imprisonment or any other measure involving imprisonment will take place in that state, the execution proceedings shall not be initiated. In addition, according to the wording of paragraph 2 of article 607 j of the Code of Criminal Procedure, in the case referred to in paragraph 1, the court with jurisdiction over the case, immediately after the judgement becomes final and binding, shall issue a decision on the transfer of the convicted person to the competent Member State of the European Union for the purpose of executing the imposed punishment or other measure involving imprisonment. A copy of the decision together with a copy of the enforceable judgement shall be forwarded to the competent judicial authority of the executing State”.
In de tekst staat beschreven dat als de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en die overlevering afhankelijk is gemaakt van een terugkeergarantie – zoals de rechtbank in dit geval doet –, de voorwaarde van een terugkeergarantie wordt gerespecteerd en uitgevoerd. Uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt genoegzaam dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie onvoorwaardelijk en voldoende [5] .

8.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Konin(Polen), voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 9 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5170.
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).