ECLI:NL:RBAMS:2022:5170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/751238-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor terugkeer

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft ook de terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, met de waarborg dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan uitzitten indien hij wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751238-20
RK nummer: 22/3160
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 september 2019 door
the Regional Court in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank met terugwerkende kracht de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, op
26 juli 2022 is verstreken, zodat er geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court for Warsaw Śródmieście in Warsaw II Criminal Division of 17 may 2019, file reference II Kp 1231/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Dat betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Poolse autoriteit als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander. De raadsman heeft ter onderbouwing van het standpunt meerdere stukken overlegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging ingebrachte stukken aantonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de stukken – en de verklaring van de opgeëiste persoon – blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 19 mei 2010 onafgebroken in Nederland ingeschreven staat. De raadsman heeft over de jaren 2016 tot en met 2019 de aanslagen inkomstenbelasting overlegd en over het jaar 2020 de aangifte inkomstenbelasting. Daarnaast heeft de raadsman over het jaar 2020 bankafschriften overgelegd waaruit blijkt van inkomsten van de opgeëiste persoon in 2020 die de aangifte inkomstenbelasting van 2020 ondersteunen. Uit de overgelegde inkomensstukken kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar steeds een inkomen had van in elk geval 50 procent van de toepasselijke bijstandsnorm en daarom in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aan de eerstgenoemde voorwaarde voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft de IND onder andere meegedeeld dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Hiermee is aan de derde voorwaarde is voldaan.
De opgeëiste persoon kan gelet op het bovenstaande op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hem ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Regional Court judge in Warsaw(Polen) heeft op 18 juli 2022 per brief de volgende garantie gegeven:
“In response to your letter of 12 july 2022 in a case of [opgeëiste persoon], please be informed that neither the European Union law nor the respective provisions implementing the Council Framework Decision on the European Arrest Warrant (2002/584/JHA) in Poland provide for any additional guarantees to be given by the judicial authorities of the requested state (in this case Poland) that in case of conviction of a subject after their surrender, and if they are sentenced to an unconditional custodial sentence in Poland, which can be appealed against, they will be able to serve the sentence concerned in the Kingdom of the Netherlands. Courts of every requested state are uncapable of challenging a restriction made by courts of the requesting member state under article 5 sec. 3 of the above Framework Decision. Therefore the Polish court may not challenge such a restriction made by a Dutch court and vice versa.
Proceeding in such a situation is regulated by the provision of article 607j of the Polish Code of Penal Procedure […]
Therefore, it should be assumed that in case of surrender of the subject to Poland with the restriction that the subject is to serve his sentence imposed by a Polish court, if any, in the Netherlands, such a restriction will be respected by Polish court and will be executed.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte terugkeergarantie onvoldoende waarborgen biedt en dat gelet hierop de overlevering niet kan worden toegestaan. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat in de garantie wordt verwezen naar de Poolse wet waarin zou staan hoe de terugkeergarantie geregeld is. Er staat echter niet expliciet in de tekst vermeld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk de garantie op terugkeer krijgt. Er staat slechts dat moet worden aangenomen dat de opgeëiste persoon – na een veroordeling – zijn straf uit mag zitten in Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgegeven terugkeergarantie uit Polen voldoende is. Blijkens de tekst moet worden aangenomen dat de opgeëiste persoon na een veroordeling kan terugkeren naar Nederland. Het klopt dat er in de tekst wordt verwezen naar de Poolse wet, maar dit maakt niet dat de afgegeven garantie niet onvoorwaardelijk is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is en dat het gaat om een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. In het antwoord van de Poolse autoriteiten wordt verwezen naar het relevant Kaderbesluit en de Poolse wet. In de tekst staat beschreven dat als de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en die overlevering afhankelijk is gemaakt van een terugkeergarantie – zoals de rechtbank in dit geval doet –, de voorwaarde van een terugkeergarantie wordt gerespecteerd en uitgevoerd. Bovendien laat artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ, waarnaar eveneens wordt verwezen, geen ruimte voor voorwaardelijke terugkeergaranties. [1] Uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt genoegzaam dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende. Het verweer wordt verworpen.

6.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Er is daarom niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [3]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (