ECLI:NL:RBAMS:2023:4941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
23/857
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen en beoordeling van onevenredige last door verhoging AOW-leeftijd

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn AOW-pensioen beoordeeld. Eiser, geboren in 1955, heeft in het verleden in Nederland gewoond en gewerkt, maar is niet verzekerd geacht voor de AOW over een periode van 41 jaar. Verweerder, de Sociale Verzekeringsbank, heeft aan eiser een AOW-pensioen toegekend van 18% van een volledig pensioen, wat eiser betwist. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 15 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de verhoging van de AOW-leeftijd en de daarmee samenhangende wijziging van de aanvangsleeftijd voor de opbouw van AOW-pensioen rechtmatig zijn. Eiser heeft in het verleden premies betaald, maar dat geeft geen recht op pensioen, omdat de AOW gebaseerd is op een omslagstelsel. De rechtbank concludeert dat eiser geen onevenredig zware last heeft gedragen, omdat zijn inkomen boven het sociaal minimum ligt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. Eiser kan een herzieningsverzoek indienen als hij meent dat de periode van 1980 tot 1991 voor zijn AOW-berekening moet worden herzien.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/857

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (België), eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Diamant).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn pensioen op grond van de AOW [1] .
1.1.
Verweerder heeft met een primair besluit van 7 december 2021 aan eiser een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 18% van een volledig pensioen. Eiser wordt over een periode van 41 jaar niet verzekerd geacht voor de AOW. Met het bestreden besluit van 2 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, vergezeld door zijn echtgenote, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Wat ging aan deze procedure vooraf?

2. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1955 , heeft in het verleden in Nederland gewoond en werkzaamheden in loondienst verricht in Nederland. Op basis daarvan was hij in die tijd verzekerd voor de AOW en heeft hij vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aanspraak op een (gedeeltelijk) ouderdomspensioen vanuit Nederland.
3. In november 2018 heeft eiser op zijn verzoek een pensioenoverzicht ontvangen van verweerder, waarin de verzekerde tijdvakken zoals ze op dat moment bekend waren zijn vermeld. Verweerder heeft eiser niet verzekerd geacht in de periode vanaf 18 augustus 1980. In dit overzicht is rekening gehouden met de wettelijke verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd vanaf 2013. Met die verhoging wijzigt ook het aanvangstijdstip voor het berekenen van de opbouwperiode voor de AOW.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het pensioenoverzicht en daarna hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank daarover, omdat hij het niet eens was met de gewijzigde aanvangsdatum voor berekening van de opbouw van zijn pensioen. Hij heeft daardoor namelijk minder recht op AOW opgebouwd.
5. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft op 10 september 2021 uitspraak gedaan in de hogerberoepsprocedure over eisers pensioenoverzicht. [2] Uit deze uitspraak en eerdere rechtspraak van de Raad [3] volgt dat toepassing van artikel 7a van de AOW (over de vaststelling van de pensioengerechtigde datum) weliswaar leidt tot inmenging in een eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM [4] , maar dat die inmenging in het algemeen proportioneel is te achten en niet leidt tot schending van dat artikel. Door de verschuiving van de aanvangsleeftijd, de leeftijd waarop de pensioenopbouw van eiser begint, zijn eerdere verzekerde tijdvakken vervallen. Pas bij de toekenning van het AOW-pensioen kan worden beoordeeld of eiser door die verschuiving en de daardoor ontstane verminderde opbouw van zijn pensioen een onevenredig zware last moet dragen. De Raad heeft verder geoordeeld dat eiser aan de in het verleden betaalde premies voor de AOW geen rechten kan ontlenen voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW. De AOW is gebaseerd op een zogeheten omslagstelsel en het is vaste rechtspraak van de Raad en de Hoge Raad dat degene die AOW-premie betaalt daarmee geen rechten opbouwt en geen aanspraak maakt op toekomstig ouderdomspensioen op grond van de AOW.

De zaak die nu voorligt

6. In deze zaak gaat het om het besluit waarbij aan eiser daadwerkelijk AOW-pensioen wordt toegekend. Op 14 juli 2022 heeft eiser de pensioengerechtigde leeftijd bereikt van 66 jaar en 7 maanden. Op 14 juli 1972 bereikte eiser de aanvangsleeftijd van 16 jaar en 7 maanden.
Standpunt van verweerder
7. Na het bezwaar van eiser heeft verweerder hem om informatie verzocht om na te gaan of in de periode tussen 14 december 2020 en 14 juli 2022, de data waarop hij onderscheidenlijk 65 jaar en 66 jaar en 7 maanden werd (het 'AOW-gat'), sprake is geweest van een onevenredige last en of eiser in aanmerking komt voor een overbruggingsuitkering. De conclusie van verweerder is dat eiser geen recht heeft op een overbruggingsuitkering omdat het gezamenlijk inkomen van eiser en zijn echtgenote boven het sociaal minimum ligt. Van een onevenredige last is ook geen sprake.
Beroepsgronden van eiser
8. Eiser heeft in beroep (opnieuw) naar voren gebracht dat hij al op 1 december 1970 op 14-jarige leeftijd is gaan werken. Door de verschuiving van de aanvangsleeftijd naar 16 jaar en 7 maanden tellen 19 opbouwmaanden niet mee voor zijn pensioen, terwijl hij in die maanden wel premies heeft betaald. Verder heeft hij onder meer gewezen op de moeilijke situatie waarin hij en zijn echtgenote zijn komen te verkeren. Eiser heeft slechts een klein Belgisch pensioen en is mantelzorger voor zijn echtgenote. Om het in de periode tussen 14 december 2020 en 14 juli 2022 financieel te redden, hebben zij de huishoudelijke hulp opgezegd, terwijl die na een doorgemaakt verkeersongeluk juist nodig was. Het onderzoek naar de onevenredig zware last had bovendien eerder moeten plaatsvinden en niet pas aan het eind van de te overbruggen periode.

Beoordeling door de rechtbank

Pensioen- en aanvangsleeftijd van eiser

9. Een belangrijk punt voor eiser is de weggevallen periode aan het begin van zijn arbeidzame leven op jonge leeftijd, een periode waarin hij premie heeft betaald voor de AOW. Eiser vindt het niet rechtvaardig dat hij deze jaren nu niet gehonoreerd ziet in een aanspraak op pensioen.
10. Zoals in eerdere rechtspraak echter al vaak is geoordeeld, óók in de uitspraak over eisers pensioenoverzicht, levert het betalen van premies op zichzelf niet een recht op pensioen op. Het punt van eiser is dus al eens door de Raad beoordeeld, en dat oordeel staat nu dan ook vast. De rechtbank kan enkel nog eens toelichten dat dat oordeel te maken heeft met het systeem van de AOW, dat gebaseerd is op een omslagstelsel. Zo een stelsel houdt in dat met de afgedragen premies de pensioenen worden betaald van personen die al eerder pensioengerechtigd zijn geworden. Er is geen sprake van betaling voor het later zelf te ontvangen pensioen. Eiser woonde en werkte in de eerste jaren van zijn arbeidsleven in Nederland en gold als verzekerd voor de AOW. Door de verhoging van de AOW-leeftijd is voor hem de aanvangsleeftijd ook verhoogd. Dit is een gevolg van de gewijzigde wetgeving, waar inwoners en werkenden in Nederland mee te maken hebben. Anders dan eiser stelt, verschilt hij hierin niet van leeftijdgenoten die er eerder ook van uitgingen dat zij vanaf hun 15e jaar verzekerde tijdvakken opbouwden voor de AOW.
11. Dat betekent dat de (ook al eerder beoordeelde) beroepsgrond van eiser over de eerste arbeidsjaren die niet meetellen voor zijn pensioen, niet slaagt.
Onevenredig zware last
12. Dat de Raad heeft geoordeeld dat de wetswijziging was geoorloofd, betekent niet dat inwoners en werkenden die geraakt worden door de gewijzigde aanvangsleeftijd, helemaal geen tegemoetkoming kunnen krijgen. Zoals hierboven al geschreven (5) moet in individuele gevallen, zoals die van eiser, worden nagegaan of de betrokkene door die verhoging een onevenredig zware last te dragen heeft gekregen. Als daarvan sprake is, moet die last worden verlicht. Dat zal de rechtbank hierna beoordelen.
13. Gelet op de eerdere rechtspraak, waaronder de uitspraak over eisers pensioenoverzicht, staat de aanvangsdatum van de opbouw van AOW-pensioen van eiser vast; die is 14 juli 1972. Om vast te stellen of eiser in de periode van het ‘AOW-gat’, de periode tussen 14 december 2020 en 14 juli 2022, is geconfronteerd met een onevenredig zware last is een deugdelijk individueel feitenonderzoek nodig. Verweerder moet daarbij niet alleen kijken of betrokkene in aanmerking komt voor een overbruggingsuitkering op grond van de OBR [5] maar moet ook onderzoek doen naar de financiële positie van betrokkene, met name in de periode van het voor hem geldende AOW-gat. Maar betrokkene moet zelf de gegevens aanleveren die zijn standpunt onderbouwen. [6]
14. In lijn met de rechtspraak heeft verweerder hier na het bezwaar van eiser onderzoek naar gedaan. Hij heeft bij eiser geïnformeerd naar de feiten en omstandigheden in zijn geval om te kunnen beoordelen of van een onevenredig zware last sprake is. Zo is een formulier overbruggingsuitkering aan eiser toegestuurd en heeft verweerder op 6 april 2022 aanvullende vragen gesteld. Eiser heeft hierop de onder 8 genoemde feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Op de zitting hebben eiser en zijn echtgenote hieraan toegevoegd dat zij sinds de toekenning van het AOW-pensioen wat meer ruimte hebben, maar dat zij het in de periode van het AOW-gat zwaar hebben gehad. Zij willen inzicht in de gegevens die verweerder met het Belgische bestuursorgaan voor pensioenen heeft gewisseld over hun inkomen.
15. Op grond van de stukken en de bespreking op zitting stelt de rechtbank vast dat eiser niet betwist dat het gezamenlijk inkomen in de periode van het AOW-gat boven het sociaal minimum lag. Hoewel verweerder hier herhaaldelijk om heeft verzocht, heeft hij geen stukken ingebracht en geen inzicht verschaft in zijn financiële situatie. Op de zitting heeft eiser gezegd dat hij uit privacyoverwegingen moeite heeft met verstrekking van gegevens over financiële zaken. De rechtbank kan dat begrijpen, maar dat heeft wel tot gevolg dat verweerder een beslissing neemt, en ook mag nemen, op grond van de wel beschikbare informatie. Zonder af te willen doen aan de moeilijke financiële situatie van eiser tijdens het AOW-gat, overweegt de rechtbank dat, gelet op de inkomensgegevens die verweerder tot zijn beschikking had, verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiser geen onevenredig zware last heeft gedragen. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
16. Verweerder is overigens bereid, zo bleek op de zitting, om eiser en zijn echtgenote een uitdraai van de Belgische gegevens te verstrekken. Dit punt behoeft geen verdere beoordeling.
Overige beroepsgronden
17. Wat eiser in beroep overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder op de zitting zich bereid heeft getoond om navraag te doen bij het kantoor in Roermond over de gang van zaken bij de geplande hoorzitting die niet is doorgegaan. Mocht blijken dat het dossier van eiser toen tegen de afspraken in inderdaad niet klaar lag en eiser daarom vergeefs naar Roermond was afgereisd, dan zal verweerder de gemaakte onkosten van € 26,16 alsnog vergoeden.
18. Ten slotte overweegt de rechtbank nog het volgende. Eiser heeft op de zitting naar voren gebracht dat hij van 1980 tot 1991 werkzaam was als zeevarende met als standplaats Rotterdam en dat die periode ten onrechte niet is meegerekend voor de AOW. Omdat dit punt eerst op de zitting is opgeworpen, en eiser eerder niet heeft verklaard in die periode als zeevarende gewerkt te hebben, ziet de rechtbank geen aanleiding dit punt bij de beoordeling van deze zaak te betrekken.
19. Ter voorlichting aan eiser merkt de rechtbank het volgende op. Indien eiser vindt dat er alsnog gekeken moet worden naar de periode van 1980 tot 1991 voor de berekening van zijn AOW, dan staat het eiser vrij om bij verweerder een herzieningsverzoek voor de hoogte van zijn AOW in te dienen. In dat verzoek moet hij dan wel bewijzen over zijn werk als zeevarende naar voren brengen.

Conclusie

20. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt.
21. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, voorzitter, en mr. M. Greebe en
mr. T. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van mr.J.A. Lammertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep (Postbus 16002, 3500 DA Utrecht) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet
3.Zie de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2613 en ECLI:NL:CRVB:2016:2502
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW
6.Zie rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:2613 en ECLI:NL:CRVB:2019:228